maandag 19 december 2016

Eindejaar



Een blog dat ik al drie keer opnieuw begonnen ben. 


Lang heb ik geen blog meer geschreven. Het was tijd voor rust. 
Vandaag een blog over mijn afgelopen jaar. 

Het was het najaar van 2015. Vanaf december 2014 was al duidelijk dat er “iets was”. Ik ervoer pijn die ik niet thuis kon brengen, ondanks dat ik al jaren reuma had. Een vreselijke, irriterende, prikkelende pijn. Na negen maanden onderzoek was het de dermatoloog die me met spoed naar een neuroloog stuurde. Eindelijk werd het duidelijk: Beschadigde zenuwen, dunnevezelneuropathie. Het komt nooit meer goed. De pijn is hooguit 30% tot 50% reduceerbaar als we de juiste medicatie vinden. Na de diagnose zat ik met mijn man op een bankje in het park voor het ziekenhuis. We zeiden niets. Het was warm. We dronken wat water uit een flesje. Het dreunde na. Honderdduizend gedachten fladderden door mijn hoofd: Waarom krijg ik nog meer op mijn dak? Is reuma al niet genoeg? Het is niet waar. De arts heeft ongelijk. Er is heus wel iets te doen aan die pijn. Ik kom hier ook wel weer overheen. 

Tja, hoe verwerk je zoiets? In eerste instantie zet je je hakken in het zand. Althans, dat was mijn reactie. Ik trainde en trainde fysio-oefeneningen. Ik nam mezelf voor dat ik kostte wat het kostte zou genezen. Ik zou laten zien dat de artsen het fout hadden. Dat ik opgewekt zou blijven. Dat ik weer zou rennen. Dat ik alles weer zou kunnen. Maar na een paar weken spatten die gedachten uiteen. Ik hield mezelf een droom voor, een werkelijkheid die niet bestond. Toen volgde een fase van boosheid. Waarom nu weer ik? Waar was God? Een fase waarin ik tegen alles aanschopte. De hele wereld is verrot. Ik moest onder ogen zien dat het werken niet meer ging. Dat de pijn echt 24-uur per dag er was. Dat ik er nooit meer voor weg kon vluchten. Het begon tot me door te dringen wat de implicaties waren van de tweede diagnose. Dit is het leven waar ik het mee moet doen. Punt. Op de boosheid volgde een depressieve periode. Als dit het leven is, dan hoeft het niet meer van mij. Ik huilde veel. Zag niet meer zitten hoe ik dan verder moest. We verhuisden naar een huis waar ik beter uit de voeten kon. Waar we zouden kunnen blijven ook als ik afhankelijk zou worden van hulpmiddelen als een rollator, rolstoel of traplift. De potjes medicatie op de plank breidden verder uit. De bijwerkingen van de medicijnen werden eveneens heftiger. Ik moest twee keer per week naar de fysio. De pijn breidde zich ook verder uit. Het was donker. 



En toen... Hoe die overgangen van fases gaan, kan ik niet heel precies zeggen. Het is niet van de een op de andere dag. Het is iets geleidelijks.  Maar in ieder geval, toen begonnen er weer lichtjes te schijnen in het donker. Ik denk dat het te maken had met mezelf toestaan om vragen te hebben. Om ze te stellen. Om ze onder ogen te komen. Onder ogen te komen dat het donker is, dat ik dat gevoel had dat het leven van me niet meer hoefde zo. Dat ik niet wist hoe ik verder moet. Vaak als je dit soort dingen zegt tegen anderen, krijg je als respons dat je dit soort dingen niet mag zeggen. Dat je dankbaar moet kijken naar wat je wel hebt. Dat God er echt is. Maar ik merkte dat er pas weer licht kon komen toen ik voor mezelf kon zeggen dat het donker was. Dat ik het niet meer  wist. Dat ik boos en verdrietig was. Dat ik God niet meer zag in dit alles. Dat het leven van mij niet meer nog veertig jaar hoefde te duren. Pas toen ik die dingen hardop uit kon spreken, zonder mezelf verwijten te maken, zonder mezelf te zeggen dat ik zo niet mocht denken, zonder mezelf te pushen dat ik dankbaar moest zijn en dat ik God moet blijven danken en blijven geloven, pas toen ontstond er ruimte voor mijn eigen gevoel. Ruimte om de werkelijkheid onder ogen te zien. En uiteindelijk ruimte voor nieuwe gedachten. Dit is mijn leven. En mensen kunnen proberen op allerlei manieren het te verzachten: “Ach, er zijn mensen die het nog zwaarder hebben”, “Maar God is erbij en Hij laat je niet meer dragen dan je aankunt”, “Maar God wil dit ook niet”, “Maar er is vast wel een medicijn in de toekomst”, “Maar het leven heeft toch ook mooie dingen”, maar geen van die zinnen deed recht aan wat ik voelde. Wat ik voelde was donkerheid. Wat ik voelde was dat ik niet meer zag zitten hoe ik de rest van mijn leven hiermee verder moest. 
Pas toen ik dat durfde te zeggen en toe durfde te geven, pas toen kwam er weer ruimte voor lichtpuntjes, voor momenten van vreugde en voor genieten van de dingen die ik nog wel kan en heb. En er kwam ook weer ruimte voor God. Op een bescheidenere manier. Zonder veel grote woorden. 

En nu? De laatste weken neemt de zenuwpijn erg toe. In januari en februari staan weer ziekenhuisbezoeken gepland. Er is een zekere rust in me gekomen over de situatie. Ik heb gemerkt dat alleen rust me in staat stelt met deze 24-uur zenuwpijn per dag om te gaan. Ik kan er niet voor vluchten. Er tegen vechten heeft ook geen zin. Ik kan het slechts aanvaarden, onder ogen zien, en het omarmen als deel van mijn leven. Vrienden worden met mijn vijand. Het zo goed mogelijk een plaats geven in mijn leven. Soms mijn eigen gevoelens erover weer even onder ogen komen. Het niet ontkennen. Af en toe een huildag houden. Om vervolgens weer door te gaan. Met leven. LEVEN. De kunst van leven. Ja, die moeten we allemaal leren.

Niet iedereen die dit leest, kon ik een kerstkaart schrijven. Maar op een aantal kerstkaarten die ik maakte, schreef ik “Immanuel, God met ons”. Veel verder in mijn woorden over God kom ik momenteel niet. Maar dàt laat me niet los “God met ons”. Jezus, een kwetsbaar, lijdend mens, een kindje in een stal, die  uiteindelijk aan het kruis door Godsverlatenheid ging. En het werd donker. En stil. Maar uiteindelijk ook weer licht. Het donker wint het niet. Het zal je niet verbazen, dat mijn kerstpreek dit jaar daar over gaat. Mijn kerstpreek, in het reumaverpleeghuis. Waar mensen me vaak zeggen: “Van mij hoeft het leven niet meer.”  Ja, van mij mogen mensen dat zeggen. En daarna huilen we samen en breekt er misschien weer voorzichtig een lichtstraaltje door.

Ik wens je een gezegende kerst en een nieuwjaar waarin lichtpuntjes zichtbaar mogen worden, hoe diep duister het nu misschien ook is.

En voor wie een tijd niets van me gehoord heeft: soms is de stilte het enige antwoord. En kan een mens niets meer verdragen dan alleen de stilte. En is God zelf alleen nog in die stilte woordeloos aanwezig. 

maandag 24 oktober 2016

Tussen hoop en wanhoop (Psalm 42 en Psalm 43)

Samenvatting preek 16 oktober: 
De ziel, tussen hoop en wanhoop (over Psalm 42 en 43)

Als je Psalm 42 en 43 leest, bekruipt je een intens gevoel: Enerzijds dat diepe verlangen van de Psalmist om dichtbij God te zijn. Anderzijds dat diepe gevoel van wanhoop. De diepste wanhoop die je maar bedenken kunt. Verlatenheid. Verstoten door God. Golven die de schrijver overspoelen. Vijanden die hem belagen. Aan het einde van zijn krachten is hij.

Hoop en wanhoop wisselen elkaar af in deze twee psalmen, die eigenlijk samen één psalm vormen. Ze hebben hetzelfde refrein en dezelfde opbouw. Een strofe van weeklagen wisselt steeds af met een refrein van hoop.



Wat zijn dan de wanhoop en de hoop van de Psalmschrijver? De Psalmschrijver is een nakomeling van Korach. De Korachieten waren aangesteld als tempelmuzikanten. Ze hadden dus een belangrijke plaats in de tempeldienst. De tempel werd in die tijd gezien als de plaats waar God woonde en je Hem kon ontmoeten. Ten tijden van deze Psalm leven de Korachieten in ballingschap. Ze leven als vreemdelingen onder een vreemd volk en kunnen niet naar de tempel in Jeruzalem. Ze kunnen dus God niet ontmoeten en niet in Zijn nabijheid zijn. Daar gaat deze Psalm over. De schrijver verlangt naar Gods nabijheid. Zijn ziel verlangt er naar. Een diep, diep verlangen om terug te gaan naar Jeruzalem. Weer mee te doen aan de tempel processies. Samen te juichen, te musiceren en feest te vieren voor God. Weemoed vervult zijn ziel, staat er, als hij zich herinnert hoe hij meeliep in een dichte stoet en optrok naar het huis van God. Een feestende menigte, juichend en lovend. Er spreekt een diep en intens verlangen uit. Maar nu? Nu voelt de schrijver zich verlaten door God. Mensen vragen hem spottend: Waar is dan jouw God? En de schrijver wordt overvallen door een gevoel van wanhoop. Wanneer, wanneer komt er een einde aan deze ballingschap? Wanneer is het moment dat de dorstige en verlangende ziel God weer kan ontmoeten? In Zijn nabijheid kan zijn? 

Hoop en wanhoop lijken wel een tweeling. Het is het geloof van de dichter dat hem drijft tot wanhoop. Hij verlangt met zijn hele hart naar God en dat drijft hem tot die wanhoop, want waar is God nu hij het zo moeilijk heeft? Tegelijkertijd is het de wanhoop die het diepe geloof bij hem bovenbrengt. De wanhoop wordt beantwoord met geloof: Hij weet dat God er is en dat Hij trouw is, ook al ziet hij het nu niet. En dat geeft hem kracht en moed om vol te houden.

Hoop en wanhoop gaan vaak samen in de ziel. Maar wat is nu eigenlijk die ziel waar de schrijver over spreekt en die hij zelfs tot rust maant. De ziel, zoveel wordt duidelijk, is de plaats diep in je waar je gevoelens zijn. Gevoelens van hoop en wanhoop. Het is ook de plaats van verlangen. Verlangen naar God. Als we het woordje “nefesj”, dat de psalmist hier gebruikt, opzoeken in een woordenboek, blijken er nog meer betekenissen te zijn: leven, levensadem, geest. De ziel is dat waar je leven vindt, ruimte om te ademen en waar Gods Geest ons raakt. Het herinnert ons eraan dat de mens van God levenskracht heeft ontvangen. God blies de mens leven in, staat er in Genesis. Spreken over de ziel geeft aan dat de mens niet alleen in biologische termen omschreven kan en mag worden: de mens is een persoon met gedachten en gevoelens. Daar in de ziel blies God ons leven in. De ziel geeft leven weer. Het is de plek in ons waar Gods Geest woning heeft, waar wij één worden met Hem. Het is de plek waar ons geloof is. De plek die we als we wanhopen moeten zien te bereiken: “Wat ben je bedroefd mijn ziel, en onrustig in mij. Vestig je hoop op God, eens zal ik Hem weer loven, mijn God die mij ziet en redt.” De Psalmschrijver spreekt tot zijn ziel. De ziel die gehecht is aan God, zoals in Psalm 63: 9 staat. De ziel waar het diepe verlangen naar God zetelt. Waar hoop en wanhoop door elkaar heenlopen. Het hevige verlangen naar God dat zich uit in geloof en hoop, maar ook in wanhoop in de donkere tijden van ons leven, wanneer we ons afvragen waar God dan is. De plek die is ons letterlijk leven geeft, levensadem, ruimte om te ademen, om God te ontmoeten. De plek die ons mens maakt naar Gods beeld. Genesis 2 vers 7 zegt: “Toen maakte God, de Heer, de mens. Hij vormde hem uit stof, uit aarde, en blies hem levensadem in de neus. Zo werd de mens een levend wezen.” Het woordje voor levend wezen dat hier in het Hebreeuws staat, is dat het woordje nefesj, ziel. Door de adem van God werd de mens “een ziel”. De ziel heeft alles met levenskracht, de levensgeest van God te maken. Met het geheim van God die zich verbonden heeft met de mens.

Anselm Grün, een Duitse Benedictijnse pater, beschrijft het zo: “Er is binnen in mij een plaats waar de speldenprikken van mijn medemensen niet binnendringen, een stiltecentrum waar God in mij woont, waar ik werkelijk thuis kan zijn, omdat God geheimenisvol zelf in mij woont.” En Augustinus, een kerkvader, uit de 4e eeuws, zegt het weer anders: “Er rust in de ziel een ander gebed, een inwendig gebed dat geen einde kent, namelijk het verlangen.” En de Bijbel, die zegt het als volgt in Psalm 62: “Zoek rust, mijn ziel, bij God alleen.”


De ziel: tussen hoop en wanhoop. De ziel gemaakt door God. Bewoond door God. Tot leven gewekt door God. De plaats waar hoop en wanhoop elkaar raken. Waar de schoonheid van het leven te vinden is. Het diepe Godsverlangen. De diepe aanraking van God.

zondag 23 oktober 2016

Jezus en de zin van het leven

Op de rommelmarkt kocht ik voor 50 cent een boekje: “Brieven aan Marc, over Jezus en de zin van het leven” van Henri Nouwen. Een mij onbekend boekje. Het is uit 1987, dus al bijna 30 jaar geleden geschreven. En gezien de bijna nieuwsstaat van het boekje, heeft de vorige eigenaar er ook niet veel in gelezen. Oude onbekende boekjes lezen is leuk. Soms kom je zomaar voor boeiende verrassingen te staan. Vanavond las ik hoofdstuk 3 over Jezus en mededogen. En het was zo’n hoofdstukje dat je zou willen inlijsten.

Nouwen begint met een foto van een fragment van het Isenheimer Altar, geschilderd door Matthias Grünewald. Op dit fragment is de lijdende Jezus te zien aan het kruis. Jezus is er afgebeeld met een gekweld, uitgemergeld met etterbuilen overdekt lichaam. Het is geschilderd tussen 1513 en 1515 voor de kapel van het ziekenhuis voor pestlijders in het dorpje Isenheim. Nouwen schrijft: “Toen ik het gekwelde, uitgemergelde, met etterbuilen overdekte lichaam van Jezus aan het kruis zag, kreeg ik een vermoeden wat er moet zijn omgegaan in de stervende pestlijders van het ziekenhuis in Isenheim. Hier zagen zij hun God met dezelfde etterende zweren die hun eigen lichaam aantastten en beseften ze met een schok wat de menswording werkelijk betekende. Ze zagen solidariteit. mededogen, vergeving en eindeloze liefde verenigd in deze lijdende gestalte. Ze zagen dat ze in hun doodsangst niet alleen waren gelaten.”



Nouwen vervolgd met te vertellen dat onze natuurlijke reactie om ziekte is te zorgen dat we zo snel mogelijk beter worden. En zelfs al zijn we dodelijk ziek, dan nog is ons ziekbed omgeven van het zo lang mogelijk uitstellen van de dood. Aandacht voor het ziek zijn en sterven zelf is er (relatief) weinig. Nouwen: “Jezus’ houding tegenover lijden en dood is heel anders dan de onze. Voor hem was het een realiteit die hij met open ogen tegemoet ging. Zijn hele leven was zelfs een bewuste voorbereiding daarop. Jezus prijst het lijden en de dood niet als iets waarnaar we moeten verlangen, maar hij spreekt er wel over als iets dat we niet mogen ontkennen, vermijden of wegpraten.”

“Geestelijk leven wordt alleen mogelijk gemaakt door een directe onverzachte confrontatie met de werkelijkheid van het leven. Jezus volgen is je kruis op je nemen en je leven verliezen. En wie zijn leven verliest om Jezus wil, zal het vinden. Het vinden van nieuw leven door het lijden en de dood heen, dat is de kern van het goede nieuws”, aldus Nouwen. “Jezus heeft ons die moeilijke, maar bevrijdende weg voorgeleefd en tot hét teken gemaakt. Degenen die tegen Jezus zeggen: “Meester, wij willen een teken van U zien”, antwoordt Hij met: “Een slecht en overspelig geslacht verlangt een teken, maar geen ander teken zal je gegeven worden dan dat van de profeet Jona. Zoals namelijk Jona drie dagen en drie nachten verbleef in de buik van het zeemonster, zo zal de Mensenzoon drie dagen en drie nachten verblijven in de schoot van de aarde.” (…)
“Hier zie je wat het echte teken is: niet het sensationele wonder, maar het lijden de dood, de begrafenis en de opstanding van Jezus. Het grote teken, dat alleen begrepen kan worden door hen die Jezus willen volgen, is het teken van Jona, die de werkelijkheid ook wilde ontlopen, maar door God werd teruggeroepen om zijn zware taak tot het einde te volbrengen. De bereidheid om het lijden en de dood rechtstreeks onder ogen te zien en ook zelf te ondergaan, in de hoop op een nieuw door God gegeven leven, dat is het teken van Jezus en van ieder mens die een geestelijk leven wil leiden in navolging van Jezus. Het is het teken van het kruis: het teken van lijden en dood, maar ook van hoop op totale vernieuwing.” (…)
“De liefde van God die Jezus ons wil laten zien, wil Hij ons tonen door deelgenoot te worden aan ons lijden en ons zo in staat te stellen het lijden tot een weg naar bevrijding te maken.”

Het lijden als weg tot bevrijding en geestelijk leven. Het klikt niet aantrekkelijk. En voor veel christenen die niet in hun persoonlijk leven veel met lijden geconfronteerd worden, het druk hebben met werk, gezin, geld verdienen en geld uitgeven, staat het misschien ver van hun dagelijks leven. Maar steeds meer ervaar ik dat de enige manier om te leven met pijn en ziekte de weg van het aanvaarden van het lijden is. Het lijden onder ogen zien. Niet ontkennen, niet vermijden, niet voor wegkijken. Maar de confrontatie aangaan met de werkelijkheid van het leven. Het hier en nu. En het zien als een weg tot geestelijk leven. Tot bevrijding. Bevrijding van mezelf. Van mijn theologisch denken. Van mijn weten. De weg naar beneden. Naar loslaten. Leven zonder zekerheden. Samen met de gekwelde, uitgemergelde, met etterbuilen overdekte Jezus. 

zaterdag 15 oktober 2016

Gedachten bij Psalm 42



Ik sta droog, God, gortdroog.

Ik verlang terug naar de tijd van dronkenschap,
toen mijn ziel zich verdronk in Uw liefde.
Toen ik zwalkend van geluk, en overlopend van vreugde,
danste met U. Danste tot diep in de nacht.

Ik sta droog, God, gortdroog.

Ik spreek mezelf vaak toe. 
Kom, neem met minder genoegen.
Is het leven niet goed, zo?
Kom, laat iedereen kletsen 
als ze je vragen naar God.
Jij gaat je eigen weg. 

Ik sta droog, God, gortdroog.

Ik verlang ernaar weer te dansen
Met mijn blote voeten in het gras.
Dauwdruppels die mijn voeten
met koude speldenprikjes tot leven wekken.

Ik verlang er naar te fladderen met de vlinders.
De zonnestralen weer te vangen op mijn huid.
Dronken van liefde te vallen in Uw armen,
terwijl een regenbui mij doorweekt.



Droog sta ik. En ik snak naar water.

Waar bent U dan? Waar?
Heeft U me verlaten? Mij de rug toegekeerd?
Of is het slechts een leegte, 
die me drijft tot zo'n wanhoop
dat ik niets anders kan dan me overgeven.
Me gewonnen geven.
Dan smachten en verlangen
Als nooit te voren?

Leeg ben ik. Volkomen leeg.
Vul me weer met Uw waterstromen.
En ik zal dronken zijn.
Dronkener dan ik ooit was.

zondag 2 oktober 2016

De rugzak


Afgelopen week was het “de week van de pijn”. Een week om meer aandacht te vragen voor mensen die leven met pijn. In het kader daarvan dit blog.


We maakten samen een korte wandeling, een vriend en ik. Opeens keek de vriend me aan: “Je hebt vandaag geen pijn, hè?” Ik vroeg waarom hij dat dacht. “Omdat je met me wandelt”, antwoordde hij. 

Ik begrijp dat het lastig voorstellen is hoe het is om 24-uur per dag pijn te hebben. Wat is dat nu eigenlijk, pijn? En wat kan iemand met pijn wel en niet? Je kent de pijn die je had als je als klein kind op je knie viel. Die is anders dan de spierpijn die je hebt na een te heftige training en weer anders dan de pijn die je hebt als je voet heftig slaapt en je erop probeert te staan of als je een vinger kneust. Pijn is een “ervaringswoord”. En daarom ontzettend moeilijk uit te leggen.

Hoe wordt pijn gemeten? In heb in het ziekenhuis geleerd voor mezelf de pijn een cijfer te geven tussen 0-10. Nul is geen pijn en tien is ondraaglijke pijn. Ik geef mezelf meestal een cijfer tussen de 3 en 7. Verdrinken in mijn pijn (10) doe ik zelden. Mijn tweede bevalling had ik 14 uur weeën en twee uur persweeën. Ik kan je vertellen, twee uur persweeën, dat is echt verdrinken in de pijn. Maar misschien als ik die pijn niet zou kennen, zou ik mijn 7 wel een 9 of een 10 geven. Pijn benoemen is altijd relatief. 



Je hebt vast wel eens spierpijn na een te zware training gehad. Dan voelt je lichaam moe en pijnlijk. Je verdrinkt niet in de pijn, maar je sloft, gaat liever op de bank liggen dan staande het eten te koken of boodschappen te doen. Zo moet je mijn pijn voorstellen. Ik heb altijd een soort zware rugzak* om. Soms zit er één baksteen in, soms twee of drie of zeven. Bij zeven stenen kom ik bijna niet vooruit. Die rugzak hindert me bij alles wat ik doe, of er nu één of zeven stenen inzitten. Of ik nu boodschappen doe of de afwas, of ik nu even lekker op een stoel wil zitten of wil slapen. Het ding zit altijd in de weg. Het maakt moe. Alles wat je doet kost extra energie door die rugzak. En het trekt aan je lichaam. Als je probeert tv te kijken denk je, kan die rugzak niet even af? Als je boodschappen doet, denk je, moet ik nu weer die rugzak meenemen? Als je probeert te slapen zit het ding enorm in de weg en weet je niet hoe je moet liggen. De rugzak op zich is te dragen, maar het ding zit vreselijk in de weg bij alles wat je doet. Je wordt er enorm moe van. Soms is de rugzak echt te zwaar en kom je helemaal niet meer vooruit. En wat je ook probeert, het lukt niet om de rugzak af te krijgen. Soms is de rugzak alleen hinderlijk en vermoeiend. Dan kan ik dus best een stukje lopen of de boodschappen doen of stofzuigen. Maar hoe zwaarder de rugzak op die dag is, hoe meer energie het me kost het te dragen en hoe minder ik kan. En als ik de ene dag te veel doe met die rugzak, is de volgende dag de rugzak loodzwaar (te zwaar) om te dragen en kan ik weinig.

Chronische pijn hebben is leren aanvaarden dat je altijd een rugzak op je rug hebt, die soms zwaarder is en soms minder zwaar. Maar zelfs op goede dagen is die rugzak er. 

In tegenstelling tot wat veel mensen denken, kan niet alle pijn door pillen en injecties opgelost worden. Zenuwpijn kan slechts 30% tot 50% gereduceerd worden bijvoorbeeld. Maar ook ontstekingspijn spuit je niet meteen helemaal plat. En de pijn die ik heb omdat pezen na zoveel ontstekingen gewoon niet meer willen, daar is gewoon niets tegen te doen. Wat er op de pijnpoli geprobeerd wordt is pijn naar een leefbaar niveau te krijgen. Niet alleen met pillen en injecties, maar ook door te leren er mee te leven en het te aanvaarden.

Leren ermee te leven. Dat is een hele klus. Het heeft te maken met fysieke belasting verminderen: leren je energie te verdelen, pauze te nemen, grenzen te stellen, stress te voorkomen en verstandige keuzes te maken bij je dagindeling. Door warmtepacks te gebruiken, spalken te dragen en lichaamsdelen goed warm te houden. Medicatie hoort hier natuurlijk ook bij. Het heeft ook te maken met geestelijke belasting verminderen: je leren overgeven aan de pijn. Verzet staken en leren de rust te vinden in het hier en nu te leven met de pijn. Mindfulness, meditatie (geef ik persoonlijk vorm in meditatief gebed) en afleiding zorgen er bijvoorbeeld voor dat het gewicht tijdelijk minder voelbaar en beter te dragen is. Dat je tijdelijk even kunt vergeten dat die rugzak zo zwaar is. Het helpt ook om stress te verminderen en daarmee de druk op je lichaam te reduceren. 

Ik verlang er soms zo naar dat iemand die rugzak van mijn rug neemt, maar het enige dat ik kan doen is zorgen dat ik zo min mogelijk last heb van het ding. En het zo goed mogelijk draag. En dat is een enorme frustratie: ik kom er nooit meer van af en de rugzak zal in de toekomst alleen zwaarder worden. Een gedeelte van mijn zenuwen is stuk. Mijn pezen zijn door het vele ontsteken altijd pijnlijk. Zelfs op dagen zonder ontstekingen houd ik die rugzak. En het zal nooit anders worden. Het zou me zo helpen als mensen dat konden begrijpen. Als mensen die onzichtbare rugzak zouden kunnen zien. De vermoeidheid en de frustraties die er bij horen om die rugzak elke dag te moeten dragen. Niet alleen die van mij. Maar van alle chronische pijnpatiënten.


* Natuurlijk gaat de vergelijking niet 100% op, want de rugzak veroorzaakt alleen rugpijn en bij mij zit de pijn op veel meer plaatsen in mijn lichaam, maar het gaat even om een begrijpelijk beeld te schetsen.

maandag 26 september 2016

Vrede

Het is stil. Stil om me heen in huis. Stil op mijn blog. Stil in mijn hoofd ook.
Vredig stil. Het is al weer een jaar geleden dat ik er een tweede diagnose bij kreeg. Na een jaar van onderzoeken. Van hot naar her gestuurd worden. Onderzoek na onderzoek. En nu zit ik thuis. Ik doe wat in het huishouden. Elke dag een uurtje. Ik doe niet meer zoals gewend veel boodschappen in één keer met de auto, maar loop elke dag mijn rondje over het dorp naar de plaatselijke supermarkt voor een paar boodschapjes. Ik lees veel. Fröbel wat. Slaap 's middags een uurtje.
Het voelt als een verloren strijd. En tegelijkertijd voelt het als of ik gewonnen heb. Want ik heb iets terug, dat ik de laatste jaren kwijt was geraakt in al het strijdgewoel: vrede.

Als je de vijand niet kunt verslaan, zul je vrienden moeten worden. Dat is waar ik het afgelopen half jaar hard aan gewerkt heb: mijn ziekten omarmen. Ik heb vrede gesloten. Met mezelf. En met mijn ziekte. Ik ben gestopt me te verzetten. Ik kon het niet winnen. Hoeveel pillen, dokters, gebed en fysiotherapie ik ook deed. Ik kon het niet winnen. Dus was er nog één optie over: vrienden worden.

Vrienden worden met je vijand. De Bijbel spreekt ervan. Heb je vijanden lief. Je broeder liefhebben is niet zo moeilijk, maar je vijand liefhebben, dat is een ware uitdaging. Nee, Jezus doelt niet op ziekte. Jezus doelt op mensen om je heen. Toch, is Jezus wijsheid me zeer behulpzaam bij het leren omarmen van mijn ziekte.

Het lijden omarmen, dat zal veel - met name charismatische/evangelische- christenen niet prettig in de oren klinken. Ziekte wordt gezien als van de duivel. Iets wat niet thuishoort in Jezus Koninkrijk. Ziekte moet daarom weg, in Jezus naam. Maar met die gedachtegang kwam ik niet verder. Dan is er de reformatorische weg: zowel het goede als het kwade komt van God. We hebben het te dragen op weg naar de eeuwigheid. We leven tenslotte voor de eeuwigheid.  De eeuwigheid geeft ons troost en hoop en weegt tegen al het lijden op. Ook daar kwam ik niet meer verder mee. Hoe moest ik 24 uur per dag pijn gaan dragen de komende, misschien wel, 40 jaar? Moest ik dan 40 jaar lang elke dag zeggen: ik leef voor later? Hoe zou me dat helpen de pijn te dragen? Het zou me misschien troosten, maar de fysieke pijn dragen, daar helpt het niet echt bij. Maar wat dan?

Ik ontdekte een derde weg. Niet zo bekend als de eerste twee. Het is een meer mystieke weg. Ik begon oude en nieuwe (christelijke) mystici te lezen. De mystieke weg is de weg van het niet-weten. Van het leven dragen in het hier en nu zonder een antwoord te hebben, maar voluit vertrouwend op God. Een God die je nooit ten volle zult kennen, maar wel voluit kunt beminnen. Ik las over eenzame kluizenaars en kloosterlingen, die een weg van lijden gingen en hun eigen lijden daarbij vereenzelvigden met het lijden van Christus. Juliana van Norwich bijvoorbeeld. Ze leefde in de 14e eeuw en kreeg 16 visioenen van Christus. Ze schrijft hoe ze in het lijden Jezus zeer na komt en hoe zijn liefde haar boven het lijden uittilt. En Alijt Bake. Ze leefde in de 15e eeuw. Ze ontdekt de innerlijke weg van Christus liefhebben. De leiding van het klooster meent dat er tekenen en wonderen moeten zijn als uiting van “echt geloof”. (Nee, er is niets nieuws onder de zon ;-) ) Maar zij ontdekt dat de innerlijke weg mooier en hoger is (in haar ogen in ieder geval) en dat die weg je alles geeft om eenzaamheid en lijden te dragen. Johannes van het Kruis (16e eeuw) beschrijft de donkere nacht van de ziel. Hij vertelt hoe mensen als ze net christen worden, gevoed (willen) worden door wonderen en tekenen, door verhoorde gebeden en heel veel halleluja. Maar dat er een tijd komt dat dat weg zal vallen en dat dat de tijd is dat je “ontledigd” wordt. Dat aardse zaken één voor één minder voor je gaan betekenen en dat je een innerlijke weg met God zult gaan. “Lichamelijk nergens zijn, betekent geestelijk overal zijn.” En dan is er nog Teresia van Avila (ook 16e eeuw). Zij noemt het de “innerlijke burcht”. De weg naar binnen. Ontdekken dat je ziel verankerd is met God. Dat Hij in je woont. “Mijn God, ik hoef niet naar de hemel op te klimmen om met U te spreken en bij U mijn vreugde te vinden. ik hoef mijn stem niet te verheffen om met U te praten. al fluisterde ik heel zacht, Gij hoort mij al: want Gij zijt in mij, ik draag U in mijn hart.” 

De derde weg. Leven in het hier en nu, met je lijden, en zoeken naar een innerlijke weg. Henri Nouwen schreef er dit over: "Optimisme is een radicaal andere houding dan hoop. (…) De optimist heeft het over tastbare verbeteringen in de toekomst. Wie vanuit de hoop leeft houdt het bij het hier en nu, in het vertrouwen dat het leven in goede handen is. (…) Zonder precies te hoeven weten hoe die toekomst eruit ziet." 
Leven in het hier en nu. Het is een kunst. Vooral als je geconfronteerd wordt met lijden. Maar het is niet nieuw. Ik merk hoe geïnspireerd ik raak door oude (en nieuwe) schrijvers. Thomas á Kempis, Thomas Merton, Jacqueline van der Waals, Frère Roger van Taizé, Henri Nouwen. De stille weg naar binnen, die ons leert lijden te dragen door geestelijk "overal” te zijn, dichtbij het hart van Jezus. Misschien is het wel een weg waar je pas echt tijd en oog voor hebt, als deze zich noodgedwongen voor je opent. Een weg die je leert in eenzaamheid  door het lijden te gaan. 

Ik dacht pas aan mijn lievelingsraam in de kerk. Het raam over Lucas 15:3-7, de 100 schapen. Die ene die verdwaald was, wordt gevonden en in de nek van de herder gelegd. Ik hield er pas een preek over en liet het raam aan iemand zien. En wat me nog nooit opgevallen was, zag ik nu. Dat de herder het schaap aan zijn hart gedrukt heeft. Niet in zijn nek. Als we avondmaal hebben, wil ik altijd zo aan de tafel zitten dat ik dat raam kan zien. Dichtbij Jezus. Dichtbij Zijn hart.


Ik zou er nog veel meer over kunnen schrijven. Over willen schrijven. Ik heb zoveel mooie en inspirerende oude en nieuwe verhalen gelezen de afgelopen weken. Er is nog één ding dat ik nu over deze verhalen wil zeggen. Het zijn verhalen van mensen over hun Godservaringen. Godservaringen, Godsmomenten zijn persoonlijk. En je spreekt er aarzelend over. Juist omdat ze een ongekende intimiteit bezitten. Omdat ze buiten het taalveld vallen. Omdat voor God geen woorden zijn. Omdat ze vaak in stilte plaatsvinden. En woorden niet de juiste lading hebben. 

Ik sluit dit te lange en tegelijkertijd veel te korte blog af met de woorden van Jacqueline van der Waals. Ook zij leerde door het lijden heen dicht aan Jezus hart te leven. Haar woorden klinken misschien passief. Voor mij getuigen ze van een gewonnen strijd. Het leven met het lijden kunnen omarmen in diep vertrouwen.

Ik denk niet, ik vraag, redeneer niet,
Omdat ik het toch niet versta;
Ik voel, dat Uw oog op mij neerziet,
Mij volgende, waarheen ik ga.

Ik voel, dat de Heer aan mijn zij gaat
Met vriendelijk vertroostend gezicht,
En als Zijne liefde mij bijstaat,
Dan valt ook het moeilijkste licht

maandag 29 augustus 2016

Verlangen

Ik had een gesprek vandaag. Meestal ben ik de vragensteller en zit tegenover me de pastorant. Dit keer was het omgedraaid. 
"Wat is er nog over van je geloof?”, vroeg mijn gesprekspartner. Ik moest er diep over denken. Er is genoeg over van mijn geloof, denk ik. Ja, gelukkig kan ik dat zeggen. Het zit diep. Diep verankerd in mijn ziel.

Ik dacht aan de keren dat ik Jezus heel dichtbij ervoer. In mijn beleving, mijn denken, mijn spirituele wereld, of welk woord je er ook aan wilt geven, werden Hij en ik altijd één. Die eenheid met Jezus, met God, die is mijn  houvast op dit moment. De wetenschap dat ik een deel ben van het grote mysterie van leven, lijden en sterven. Van God. Hoe je Hem ook wilt noemen of omschrijven. Ik denk dat het Hildegard van Bingen was die het beeld van de zee en een waterdruppel gebruikte. Als een druppel in de zee komt, is er geen onderscheid meer te maken tussen de druppel en de rest van de zee. Zo verlang ik dat God in mij is en ik in God ben. Ik zing vaak Psalm 42: Als een hert dat verlangt naar water, zo verlangt/smacht mijn ziel naar U. Mijn ziel die gehecht is aan God en God die zich onlosmakelijk verbonden heeft met mijn leven. 



“Ben je bang het geloof kwijt te raken?” Het was een vraag waar ik nog dieper over na moest denken. Nee. Nee, ik ben niet bang het kwijt te raken. Als ik God kwijt zou raken, zou ik mezelf kwijt raken. Dan zou ik het grote geheim kwijt raken van een God die in mij is en ik in Hem. Ik zou het geheim kwijtraken van mijn leven. Ik zou het licht kwijtraken en de verwondering. Nee, God raak ik niet kwijt. God zij dank.


Zingen

Vervreemdend zijn de klanken
van 't eens vertrouwde lied.
-zou iemand het bemerken-
mijn stem zingt niet, wil niet.

Ze zoekt naar nieuwe klanken,
om in te kunnen baden,
een woordeloos zacht lied
met liefde overladen,

een dans, een melodie,
om aan te kunnen warmen,
zachtjes te omarmen,
en dan naar binnen stromen

om nooit meer los te laten
-een druppel in de zee-
en niet meer te praten,
alleen nog maar te zijn

vol rust, vol van alles
of misschien juist van niets.
Zo’n lied, dat wil ik zingen,
En dan niets meer zeggen,

alleen nog dansen.


zaterdag 20 augustus 2016

Stilte

Het houdt me de laatste tijd erg bezig: wie of wat is God? Misschien klinkt het wat diepgaand en niet als een vraag die je gemiddeld bezighoudt in de zomervakantie. Ik heb gemerkt dat dit soort vragen je bovenmatig bezighouden op momenten in het leven dat het lijkt als of je de grip kwijt raakt. Momenten waarop je houvast zoekt en het niet lijkt te vinden. Het was voor mij een zomer waarin ik veel nagedacht heb. 

Verhuizen

Nadat ik vorig jaar een tweede diagnose kreeg en het trappenlopen steeds moeizamer ging, besloten we te verhuizen. Voor mij. We vonden een prachtig huis in het winkelstraatje in ons dorp. De winkels en kerk op een steenworp afstand. Ruimte om wat aan huis te werken, zolang ik nog wat werken kan. Ruimte voor een slaapkamer en douche beneden, als het nodig is. Met maar één trap, waar ook nog een traplift mogelijk is. Hoe het ook verder gaat, we kunnen er oud worden en ik blijf er mensen zien.

Grip kwijt

Het voelt steeds meer als of ik de grip op mijn eigen lichaam kwijt ben. Dat voelt eng. Onzeker. Handen die dingen laten vallen, voeten die hun stappen onzekerder zetten. Energie die soms al op is na het ontbijt en de boodschappen. Een lichaam waar ik niet meer van op aan kan. 
De vanzelfsprekendheid waarmee we -als we gezond zijn- op ons lichaam vertrouwen, herken ik ook in het geloof. Als het leven tamelijk vlak is, met hier en daar een up en hier en daar een down, dan is geloven ook een redelijke vanzelfsprekendheid voor mensen die gelovig zijn. Het is een betrouwbare metgezel. Je hoeft er niet te veel over na te denken. Je neemt de dingen zoals je ze aangeboden krijgt. Je voert misschien wat dogmatische discussies om je eigen standpunten goed te verankeren. De juiste leer lijkt dan misschien erg belangrijk. Maar met het veranderen en onbetrouwbaarder worden van mijn lichaam, ervaar ik ook een verandering in mijn geloof. Het brengt diepe vragen en gedachten mee. De dingen die ik altijd als vanzelfsprekend aannam, worden onzekerder. Dogma’s en de leer onbelangrijker  Eenvoudige zinnetjes als “God is goed” en “God zorgt altijd voor je” en “God is een liefdevolle Vader”, krijgen een nieuwe, andere lading. Ze zijn niet zo vanzelfsprekend meer. Ze klinken te makkelijk. Ze matchen niet meer met mijn leven. Ze voelen te weinig doordacht, te weinig doorleefd.


Op zoek naar nieuwe woorden

Ik merk dat langzaam een nieuw vocabulaire in me ontstaat. Een vocabulaire dat niet heel veel mensen verstaan. Maar wel diegene die ook op dit punt in hun leven geweest zijn. Van wie het geloof de vanzelfsprekendheid verloor en plaats maakte voor een niet-vanzelfsprekend geloof. Een geloof dat niet gebouwd is op simpele one-liners, maar op lange stiltes en diepe gedachten. 

Ik denk de laatste tijd vaak terug aan de sterfbedden waar ik aan zat als geestelijk verzorger. Van eenzame mensen, verslaafde mensen, gebroken mensen. Daar kon ik niets met mooie, christelijke woorden. Ik heb ze ook nooit gebruikt. Ik hield handen vast, wreef ze warm, was stil, huilde mee, was er namens Hem. En dat was genoeg.  Ik heb het gevoel dat ik God er vaak ontmoet heb, daar aan die sterfbedden, in de stilte van de donkere, vieze kamertjes. Niet die “makkelijke” God van eenvoudige slogans, maar een God van weinig woorden die er is. Een God van lange stiltes. 



Ik zoek de laatste tijd naar woorden. Woorden om iets over God te zeggen. Wie Hij is. Waar Hij is. Zo makkelijk als het vroeger ging, zo worstel ik nu vaak om de juiste woorden te vinden. Lange denkpauzes en diepe stiltes vullen mijn gedachten. Ze vullen mijn hart. Mijn wezen. Mijn zijn. Mijn ziel. Het is of ik een andere taal ben gaan spreken en God ook. Zoveel woorden als ik vroeger had, zo weinig heb ik er nu. Het voelde eerst onwennig. Onzeker. Maar langzaam maar zeker begin ik er meer vrede mee te krijgen.

Wie is God?

Wie God is? Ik weet het niet. Het voelt als of ik weer bij nul moet beginnen. Dat ik alle zekerheden overboord moet gooien. Het is eng, want ik ga de weg alleen. zoals ik de weg van ziek-zijn en steeds minder kunnen ook alleen zal moeten dragen. Ik ervaar steeds meer hoe ziek-zijn een eenzame weg is. Lang kon ik nog gedeeltelijk meedoen met gezonde mensen, maar het wordt steeds moeilijker. En ik kan ook niet meer zo makkelijk meedoen met de geloofsbeleving van gezonde mensen, merk ik. God gaat voor mij veel dieper dan de one-liners waar mensen me -goedbedoeld- mee proberen te troosten. Het is alsof woorden God “doodslaan”, Hem lam leggen. Als of mensen steeds de heilige stilte verbreken door er hun goedbedoelde, maar verstikkende woorden op te leggen. Het voelt als of ik opnieuw moet leren leven, opnieuw moet leren ademen. Dat ik moet leren om God te ademen. Woordenloos. In stilte. En mag weten dat het goed is.

maandag 8 augustus 2016

Het wonder

Gisteravond gingen mijn man en ik een stukje wandelen. Het is belangrijk voor me te blijven bewegen, ook al gaat het moeilijk. Ik houd zo van de stilte, de natuur, van wind, wolken en zonsondergang, van vogels die kwetteren en kikkers die springen. Dus 's avonds probeer ik vaak nog een klein stukje te lopen op een mooie plek en maak graag wat foto's. Zo ook gisteravond. Mijn man reed me met de auto naar een stiltegebied waar ik nog nooit eerder geweest was. Het was zo mooi. Een uitgestrekt waterrijk gebied, waar geen mens was. Alleen vogels. De lucht was bewolkt, maar onder de bewolking brak zonlicht door. De zonnestralen maakten de lucht een kleurrijk en imposant schouwspel. En zo liepen we een klein stukje en probeerde ik het licht te vangen in foto's. De grootheid van lucht en licht was overweldigend. Toen viel mijn oog op een klein slakje. Niet groter dan het topje van mijn vinger. In het licht. In het groen. Het gleed geluidsloos over een blaadje. De grootheid van de lucht en de kleinheid van het slakje. De tegenstelling kon niet groter. Maar beide waren perfect in harmonie. 






De afgelopen jaren zocht ik God vaak in Zijn grootheid. Dokters gaven me geen hoop op genezing. Ik werd "gedumpt" in de pijnkliniek. "Gedumpt", zo voelde het. Een kapot lichaam, dat niet gerepareerd kon worden. "U bent een hopeloos geval". Het idee dat ik met deze (toenemende) pijn en afnemende fysieke kracht misschien nog 40 jaar moest leven: ik kon het niet meer verdragen. God moest me helpen. Hij kon het tenslotte. Het lijkt geen verkeerde gedachte, maar het werd mijn eigen gevangenis. Het ontnam mijn adem, mijn levensruimte. Ik kon God alleen nog ontdekken in het imposante en overweldigende. Een wonder moest mijn redding worden. Ik kreeg het steeds benauwder. Wist tenslotte niet meer hoe ik moest ademen. 




Toen kwam het moment dat ik besefte dat ik moest gaan leven. Dat ik opnieuw moest gaan leren ademhalen. Misschien wel heel letterlijk. Bewust worden dat ik leef. Dat ik me niet meer moest laten leiden door het grote en imposante, maar door het kleine. Het "kleine" dat de meeste mensen over het hoofd zien. Het wonder van het bestaan. Ademhalen. Ik leerde naar de stilte luisteren en daar God te vinden. "Silence is the language of God. All else is poor translation." zegt Rumi. Ja, de stilte is me heilig geworden. Daar komen Gods grootheid en onze kleinheid in balans.


Het slakje deed me beseffen dat ik weer leef. Dat ik weer kan ademen. Met volle teugen. Dat ik God kan ademen. Dat ik niets groots nodig heb om dichtbij God te zijn. Ik hoef slechts te ademen. In en uit te ademen. Te leven. Te weten dat ik besta. En dat "God is". Die prachtige naam van God: "Ik ben". Wat een heerlijke rust. Overweldigend.

woensdag 27 juli 2016

De wachtkamer

Al meer dan een uur wacht ik in de wachtkamer van het ziekenhuis. Schot in de zaak lijkt er niet te zijn, dus ik besluit mijn broodtrommeltje leeg te eten. Het is lunchtijd tenslotte. Naast me is een man gekomen met zijn scootmobiel. Hij zit in tegenovergestelde richting, met zijn hoofd op de hoogte van mijn hoofd. Zo'n hoge reumastoel aan het eind van het rijtje is blijkbaar gemaakt voor een gesprek met iemand in een scootmobiel....


Tuinbonen

Ik pak een boterham en fluister tegen de man naast me: "Ik ga maar even lunchen." Hij besluit hetzelfde te doen en haalt een zakje met -tja, wat zijn het eigenlijk, nootjes?- uit zijn scootmobiel te voorschijn. Hij kijkt naar mijn boterham en pakt dan iets uit zijn zakje. "Weet je wat het zijn?", vraagt hij terwijl hij iets van een noot onder mijn neus houdt. "Een nootje?" Hij schudt zijn hoofd. "Proef maar." Ik twijfel even. Ach, wat zou het. Ik steek het ding in mijn mond. "Het zijn gedroogde tuinbonen. Had je niet gedacht, hè?", lacht hij triomfantelijk. Ik moet om zijn onvervalst Rotterdams accent lachen. Ik kijk hem vriendelijk aan. Hij heeft een zuurstofslang in zijn neus, zijn been in een zwachtel. Ik moet een beetje om mezelf lachen. Gedroogde gezouten tuinbonen eten met een onbekende man in de wachtkamer. "Lang wachten vandaag, hè?", zeg ik hem. "Ja, meid, ziekenhuizen, hè? Maar ach, wat ik allemaal meegemaakt heb hier...." Dat klinkt als een uitnodiging om er eens goed voor te gaan zitten. Ik zet mijn tanden in mijn boterham met kaas en vraag wat hij dan allemaal meegemaakt heeft. 



Heftig

In plat Rotterdams hoor ik het verhaal van zijn leven aan. Eigen zaak. Pensioen. Dan voor een operatie het ziekenhuis in en het noodlot dat toeslaat. Een drukke afdeling met te weinig personeel, een zuster die kamers verwisselt en een verkeerde bloedtransfusie waardoor hij ternauwernood overleeft, maar wel gehandicapt, zwaar lichamelijk gehandicapt. "Wat heftig", zeg ik na een stilte. Hij knikt "Ja, heel heftig." Hij vertelt over de nasleep met advocaten. De dag dat die brief van het ziekenhuis kwam met een bos bloemen. Hij stopt even. "Maar uw leven kreeg u niet terug toen de fout erkend was." Hij kijkt me weer aan. Stopt even met het knabbelen van zijn tuinbonen. "Nee, meis, dat krijg ik nooit meer terug. Zeven jaar geleden nu. Maar ik wil nog tien jaar mee. Dan ben ik 85, dan is het mooi geweest." 

Boos

"Bent u nog boos?", hoor ik mezelf vragen. Ik vraag me af of ik dit soort dingen wel mag vragen aan een onbekende man in de wachtkamer. Maar ja, we gaan nu toch al diep. Hij denkt na. "Nee, met boos zijn krijg ik niets terug." Het antwoord raakt me. Deze stoere, taaie Rotterdammer. Er is geen spoortje van haat of boosheid in hem. Het leven komt zoals het komt. Hij vertelt me verder over zijn huwelijk. 55 jaar inmiddels. Over zijn vrouw, zijn kinderen, de zaak. Een uur samen in de wachtkamer. En dan plotseling komt zijn arts. Hij lacht "Ha, mijn arts doet het beter dan de jouwe." En weg is hij met zijn scootmobiel. 

Dit is het leven

Ik proef de ongewone smaak van tuinboon nog in mijn mond. Dit is het leven. Hier moeten we het mee doen. Na twee uur wachten komt mijn arts. Ze maakt excuses. Ik lach haar vriendelijk toe: "Kan gebeuren." 

Leven is een kunst. Ik hoop dat ik het ooit leer. 

vrijdag 22 juli 2016

Kijk naar de mussen

Dit zijn de musjes die elke dag mijn tuintje bevolken. Soms zijn ze wel met twintig of meer. Als ik de schuifdeuren van de serre openzet zijn er altijd een paar die hun nieuwsgierigheid niet kunnen bedwingen en naar binnen komen. Ze pikken onder de tafel de kruimeltjes van het ontbijt tussen de planken vandaan. 



Mijn wereld

Dit is mijn wereld. Mijn wereld die voor een groot deel thuis afspeelt. De laatste jaren is mijn wereld kleiner geworden door mijn ziekte. Maar het is ook een mooie wereld. Een rustige wereld. Niet zo onbezorgd als de musjes, maar ik probeer het wel. Jezus zegt in de Bergrede dat we moeten kijken naar de vogels. Hoe ze zich geen zorgen maken en hun hemelse Vader voor hen zorgt. Ik kijk bewust tijden gefascineerd naar die beestjes, die vrolijk tjilpend heen en weer hippen. De kleintjes met hun snaveltjes open zodra moeder ook maar in de buurt komt. Ik kijk naar hen als ze eten zoeken. Ik kijk naar hen als een zandbadje nemen en als ze heerlijk ontspannen spatteren in het vogelbadje. 

Schietpartij

En terwijl ik dit schrijf, zie ik weer een nieuwsflits verschijnen in de bovenhoek van mijn computer. Een schietpartij in een winkelcentrum in München. We woonden er vier jaar, vlakbij München. Mijn man werkte vier jaar in die stad. Ik kwam er ook vaak. Ja, dit is ook mijn wereld. Ik probeer bij mezelf te bespeuren wat het me doet. Ik weet het eigenlijk niet meer. Het maakt me verdrietig. Maar het lijkt ook al bijna gewoon te worden. Weer een gek die de wereld probeert te terroriseren. Hoe kan ik naar mijn musjes blijven kijken, als dit soort dingen gebeuren?

Preek

Ik heb net mijn preek af voor zondag. Ik preek over het Onze Vader, een gebed dat het verlangen uitspreekt naar Gods Koninkrijk. Het staat in Mattheus 6, vlak voor het gedeelte over de vogels. Verlangen naar een Koninkrijk waar Gods wil gedaan zal worden, zoals deze in de hemel gedaan wordt. Dat is het Koninkrijk waar Jezus over spreekt. Waar vijanden worden lief gehad, waar mensen tevreden zijn, waar gedeeld wordt en de machten van het kwaad worden overwonnen door het goede. Het gebed waarin we uitspreken samen met Jezus op weg te gaan naar de wereld die God voor ogen heeft. 

Dwaas

Als ik naar de musjes kijk, lijkt die wereld dichtbij. Maar als ik naar buiten kijk dan bezwijkt mijn hart soms van verdriet. Wanneer gaat het goede het kwade overwinnen? Wanneer? Het lijkt een hopeloze en dwaze utopie. En toch blijf ik erin geloven. Ik blijf er hardnekkig in geloven, dat als we zelf beginnen om vanuit de liefde te gaan leven, we een kleine glimp kunnen laten zien van dat Koninkrijk. 

Hemels koor

Zondag preek ik erover in het verpleeghuis. Een plaats waar lijden de overhand lijkt te hebben. Een plaats van verdriet en pijn. En het mag misschien gek klinken, maar juist daar voel ik altijd een klein stukje van dat Koninkrijk. We praten er niet meer over kerkmuren en over gelijk hebben. Ik houd handen vast, droog er tranen, leg mijn handen zegenend op mensen en spreek goede woorden van liefde en bemoediging. Het gebroken gezang dat opstijgt uit de mompelende monden van die oude mensen, klinkt mij als een hemels koor. Gebroken maar vol licht. Misschien is dat wel de weg van het Koninkrijk op aarde. Om dwars tegen al het onrecht in, dwars door alle gebrokenheid en lijden heen, hardnekkig te blijven geloven in de liefde. Dat het goede de kwade machten zal overwinnen.

Ik kijk nog even naar de musjes. Ze stoeien met elkaar in de appelboom. 

Ja, ik blijf er in geloven. Ik wil het blijven geloven. En ik zal het blijven verkondigen. Het kwaad zal het niet winnen. Heb lief. 

zaterdag 16 juli 2016

Brief aan een lezer

Tussen alle reacties op mijn artikel in het ND zat ook deze reactie: “Welke belofte van God houdt jou werkelijk in leven? Waar komt jouw kracht om verder te gaan vandaan en waarom houd je het met Jezus wel vol maar met veel van zijn volgelingen niet?” Goede vragen verdienen een goed antwoord. 

Beste ….,

Dank je wel voor je mooie vraag. Een vraag waar ik diep over na moest denken. Waarom houd ik het niet vol met sommige van Gods volgelingen en wel met God. En welke belofte van God houdt me in leven?

Waarom ik het met veel van Jezus volgelingen niet uit houd is simpel: omdat deze mensen zieken buiten spel zetten als ze niet als een marionet hen volgen. Omdat je constant te horen krijgt dat je niet goed bent, zoals je bent en God je zo niet wil. Het is bijna geestelijke zelfmoord in die kring te blijven. Ik geloof niet meer in overal demonen en duivels. Ik geloof niet meer zwart-wit. Ik geloof niet meer in overal etiketjes opplakken: dit is van God en dit is van de duivel. Ik geloof niet meer in het de hele dag bezig zijn met geestelijke strijd en je "geestelijke ik" de hele dag moeten oppoetsen. Dat staat ook  al in mijn artikel. Ik geloof dat Jezus dienen is: leven voor de ander. Niet in je eigen kring je feestje vieren en maar bezig zijn zelf zo mooi mogelijk te zijn en de rest van de wereld te verketteren. Ik geloof in een kerk van Christus die ramen en deuren wijd openzet en naar buiten gaat, de wereld in. Niet om daar het etiket "duivel" op te plakken, maar om daar liefde te brengen. Ik houd het niet meer uit met christenen die zich door angst laten regeren. Die leven om mensen uit de hel weg te halen. Die leven om mensen te vertellen wat de duivel allemaal doet. Die leven om te vertellen wat er allemaal verkeerd is aan anderen (aan mij!) en waarom zij betere christenen zijn. Ik leef om mensen te vertellen van het nieuwe Koninkrijk, van de hemel op aarde. Ik leef om mensen lief te hebben, ongeacht of ze christen zijn of niet. Ik leef om mensen te laten zien hoe goed het is uit liefde te leven (en niet uit angst), om lief te hebben (en niet buiten te sluiten). Ik leef om te dienen, niet om te heersen, om lief te hebben en niet om te (ver)oordelen. Ik laat me niet meer opjagen door duivels en demonen, door wij-zij-denken, door geprofeteer en "God wil je zo niet". Wat me drijft is de liefde van Christus...... Liefde oordeelt niet, weet het niet beter, sluit niet buiten, maakt mensen niet bang. Liefde verbindt mensen, omarmt mensen, en accepteert mensen zoals ze zijn. Het is afgelopen met het angstverhaal. Afgelopen met dingen als: "omdat je niet het juiste Godsbeeld hebt, genees je niet." en dat soort bangmakerij. En weet je, het is enorm bevrijdend. Ik ben eindelijk vrij. 

Waarom ik het volhoud met God? Laat ik daar eerlijk in zijn, mijn weg met Hem is een weg met worstelingen. Vooral het afgelopen jaar, toen ik er een tweede diagnose bijkreeg, heb ik het Hem vaak gevraagd. “God, ze zeggen dat U een liefdevolle Vader bent en me wilt genezen. En tegelijkertijd leef ik 24 uur per dag met pijn. Als U me wilt en kunt genezen en U doet het niet, bent U dan wel zo’n liefdevolle Vader?” Misschien schrik je van deze vraag. Hoe durf ik God zo’n vraag te stellen? Misschien is dat precies wel het antwoord op je vraag. In mijn worstelingen heb ik een God leren kennen, die me niet afrekent op mijn twijfels en ongeloof. Die me tegemoet komt in mijn strijd en worstelingen. Tegen wie ik mag schreeuwen, als niemand me kan begrijpen. En bij wie het soms gewoon heerlijk stil is. Die even niets zegt. Ja, dat is soms ook een verademing. En die als ik niet meer kan, zachtjes in mijn oor fluistert: “Hé, Ik ben er bij, weet je het nog?” Het is die belofte, die mij doet leven. De wetenschap dat God me niet los laat. Het is niet de belofte dat ik later een nieuw lichaam zal krijgen of dat ik later in de hemel kom. Het is allang niet meer de belofte van genezing, want nergens in de Bijbel staat dat we op aarde zullen genezen. Nee, het is Gods eigen Naam, die me hoop geeft: Ik ben er bij en Ik zal er zijn. Ik was, Ik ben, Ik zal zijn. Tegelijkertijd is dat het grote geheim van God. Het geheim dat niet te doorgronden is. Een tijd lang heb ik meegedaan aan het labelen en etiketteren. “God”, “duivel”, “goed”, “fout”, “belofte”, “toe-eigenen”, “strijd”, “overwinning”, “woord van God”. Het voelde eerst wel fijn om meer van dat geheim te kennen. Om de wereld in handige hokjes op te delen. En Gods beloften af te bakenen en toe te eigenen. Maar uiteindelijk viel ik in het gat dat ik zelf gegraven had. Ik had het geheim willen ontrafelen. En nu verdween juist dat uit mijn leven, wat me hoop en kracht gaf. Ik nam geen genoegen meer met het gefluister van God. God moest luid en duidelijk spreken. God moest zich laten zien, zodat iedereen wist dat Hij oppermachtig was.

En oh, wat een vergissing was dat van me. Wat een lelijke vergissing. En ik kwam die vergissing op het spoor toen ik de woorden van Jezus ging bestuderen. Elke avond sloot ik af met woorden van Jezus. En ik kwam er achter dat Jezus zich liet zien in de minsten. Dat Jezus zich liet zien in de kinderen. Dat Jezus zich liet zien in wie veracht worden. Ik was gaan zoeken, precies daar waar Jezus ons voor waarschuwt. In grootheidswaan, pronkzucht. In het afbakenen van God en me vervolgens krampachtig vasthouden aan mijn eigen godsbeeld. Ik was me als een wetgeleerde gaan gedragen. Waarom? Om dat ene begeerlijke doel: genezen worden. 

Ik ben hard gevallen. Maar God is genadig. O ja, dat is Hij. Buitengewoon genadig. Het was op een ochtend in het weiland. Ik wist niet meer wie of wat God nog voor me was. Of ik nog wel in Hem kon geloven. Het was vroeg in de ochtend. Ik had net de kinderen naar school gebracht. Het gras was kleddernat van de dauw en binnen de kortste keren waren mijn schoenen, sokken en broekspijpen doorweekt. Ik sopte door het gras. Ik huilde. Ik riep naar God: “Wat wilt U nu? Ik heb niets meer! Ik ben veel zieker dan drie jaar geleden voor dit avontuur begon. Ik heb drie jaar besteed aan bidden, vasten, Bijbelstudie, me uitstrekken naar genezing. En nu? Nu bent U er niet meer. Het is donker.” En het was stil. Doodstil. Alleen wat vogels kwetterden. En in het natte gras vond ik een zwanenveer. Met prachtige dauwdruppels erop. En er brak iets in me. Misschien was het God. Voor mij wel in ieder geval. Het echode in mijn hoofd: de liefde. De liefde. Ja, de liefde. Het was die dag dat ik wist dat er één ding was dat het waard was om voor te leven en om in te geloven. De liefde. God is liefde. God wil liefde. En hoe dat geheim zich verhoudt tot mijn leven, mijn ziekte, mijn zijn, ik weet het niet precies. Ik weet alleen: God is. God. Is. Liefde. 




Ik leef niet meer voor de toekomst. Ik leef omdat ik nu dankbaar wil leven. Ik leef voor wat ik nu ontvangen heb. Ik leef om uit te delen wat ik heb. Ik weet niet of dit het antwoord is wat je zocht of hoopte te krijgen. Ik weet ook niet of je het begrijpt. Ik weet wel, dat de afgelopen drie jaar me veranderd hebben. Ik weet dat ik veel meer van mensen ben gaan houden. Zonder verborgen agenda. Zonder hen te moeten bekeren. Zonder hen te willen veranderen. De tollenaar, de hoer en ook de wetgeleerde. Ja, die laatste ook. Enkelen hebben me in de ban gedaan. Ik ben nu van de duivel. Uit mijn rol gevallen. Uit mijn hokje gebarsten. Ik heb een nieuw etiketje gekregen “kind van de duivel”. Ze hebben me ontvriend. Bij sommigen ben ik geblokkeerd. Het "ware Evangelie" volg ik namelijk niet meer. Maar ik hoop dat iemand het hen dan maar vertelt: Ik houd van jullie. En daarvoor hoeven jullie niet te veranderen. Ik heb geen verborgen agenda. Wat me drijft is de liefde van Christus….. 

Met veel liefde,

Annemieke