zondag 20 juli 2014

Woorden

Woorden geven aan een situatie die je niet begrijpt. Soms is stilte het enige dat gepast is. Toch zoeken we naar woorden. Woorden om onbeschrijfelijk verdriet een plaats te geven. Woorden geven aan dat waar we geen woorden voor hebben. Woorden in gebeden. Woorden van troost. Woorden bij rouw.
We willen woorden hebben. We willen iets zeggen. Iets zeggen wanneer alle logica ontbreekt. Wanneer dat gebeurt wat ons leven stil zet.

Ik las deze dagen de tragische verhalen van gezinnen die compleet omkwamen door de vliegtuigramp. Van ouders die hun kinderen verloren. Van geliefden die elkaar nooit meer terug zouden zien. Ik ken ze niet. Maar tranen welden in mijn ogen. God, hoe moet ik dit nog begrijpen? Ik heb hier toch geen woorden voor?


Stilte

Op dat moment
wordt het stil
Oorverdovend stil.
Ik hoor alleen nog
de klap nadreunen
Die echoot en echoot
Tot de dag
dat ik het weer
kan horen.
Het zachte suizen
van de wind.
Het is
er steeds geweest.


1Kon.19:9-13

Toen richtte de HEER zich tot hem met de woorden: ‘Elia, wat doe je hier?’ 10 Elia antwoordde: ‘Ik heb me met volle overgave ingezet voor de HEER, de God van de hemelse machten, maar de IsraĆ«lieten hebben uw verbond met hen naast zich neergelegd, uw altaren verwoest en uw profeten gedood. Ik ben als enige overgebleven, en nu hebben ze het ook op mijn leven voorzien.’ 11 ‘Kom naar buiten,’ zei de HEER, ‘en treed hier op de berg voor mij aan.’ En daar kwam de HEER voorbij. Er ging een grote, krachtige windvlaag voor de HEER uit, die de bergen spleet en de rotsen aan stukken sloeg, maar de HEER bevond zich niet in die windvlaag. Na de windvlaag kwam er een aardbeving, maar de HEER bevond zich niet in die aardbeving. 12 Na de aardbeving was er vuur, maar de HEER bevond zich niet in dat vuur. Na het vuur klonk het gefluister van een zachte bries. 13 Toen Elia dat hoorde, sloeg hij zijn mantel voor zijn gezicht. Hij kwam naar buiten en ging in de opening van de grot staan, en daar klonk een stem die tot hem sprak: ‘Elia, wat doe je hier?’ 

donderdag 10 juli 2014

Afscheid

Denk jij wel eens na over sterven? Over wat er na dit aardse leven is? Ik wel.

Ze was al heel oud. Haar gerimpelde handen lagen in de mijne. Ik pakte wat olie en wreef haar handen zachtjes  in. Een zoete geur vulde de kamer. Ik hield haar handen vast. Streek er zachtjes over. Zo broos en breekbaar. De zon scheen, maar de gordijnen hielden het felle licht buiten. De kamer was schemerig. De onwerkelijke wereld van het sterven. Buiten de wereld die door leefde, binnen de wereld die bijna stil stond. Geen besef meer van tijd. Niet van aardse tijd. Eeuwigheidstijd, die begon nu te tellen. Alsof de klok overging van het aardse naar het eeuwige. Als of God de hemel opende en zijn hand al uitstrekte. Alsof het aardse en het hemelse elkaar even raakten. Ik -jong en midden in het leven- met in mijn handen de oude kwetsbare handen, die spoedig niet meer zouden bewegen. Ze voelden koud aan. Ik wreef ze warm. Onderwijl zong ik een oud Psalm. Psalm 121. Het vierde couplet, oude berijming: “De HEER' zal u steeds gadeslaan, opdat Hij in gevaar, uw ziel voor ramp bewaar'. De HEER', 't zij g' in of uit moogt gaan en waar g' u heen moogt spoeden, zal eeuwig u behoeden. “ Haar ogen waren dicht. Haar mond wijd open. Ik wist dat het niet lang meer zou duren. Soms hoorde ik haar ademhaling een tijdje niet. Dan raakte ik haar gezicht even aan.  Ze was er nog.  Dan opeens slaakte ze een luide zucht. Een diepe ademhaling.  Ik bad dat de familie op tijd mocht zijn om nog afscheid te nemen.  De familie zou gelukkig zo komen. In zachte woorden sprak ik nog een gebed uit, bracht haar voor Gods troon en gaf haar over aan de Vader. Daarna bad ik het Onze Vader en zegende haar. "De Heer zal bij U zijn . De Heer zal U bewaren." Op weg naar de Eeuwige. Ik zag Hem in gedachte al klaar staan. Zijn armen wijd geopend om Zijn dochter te ontvangen. Kom maar. Je mag nu alle aardse lasten achter je laten. Niets hoef je meer zelf te dragen. Kom maar. Je bent moe. Het is goed geweest. Het is tijd. Dag lieve zuster, tot later. Eens zien we elkaar weer en zullen juichen en lachen en zingen. God is met je.

*Om privacy redenen een fictief verhaal, hoe het echter vaak in werkelijkheid toegaat.


Psalm 121
1 Een pelgrimslied.

Ik sla mijn ogen op naar de bergen,
van waar komt mijn hulp?
2 Mijn hulp komt van de HEER
die hemel en aarde gemaakt heeft.

3 Hij zal je voet niet laten wankelen,
hij zal niet sluimeren, je wachter.
4 Nee, hij sluimert niet,
hij slaapt niet,
de wachter van Israƫl.

5 De HEER is je wachter,
de HEER is de schaduw
aan je rechterhand:
6 overdag kan de zon je niet steken,
bij nacht de maan je niet schaden.

7 De HEER behoedt je voor alle kwaad,
hij waakt over je leven,
8 de HEER houdt de wacht
over je gaan en je komen
van nu tot in eeuwigheid.



dinsdag 1 juli 2014

Het is zaliger te geven.....

Als je een mooi verjaardagscadeau wilt krijgen, ga dan op je verjaardag versierde zelfgebakken cakejes trakteren aan dementerende mensen. En je weet meteen wat de Bijbel bedoelt met: "Het is zaliger te geven dan te ontvangen." (Hand. 20:35)



1.
Ik kom met mijn cakejes langs de bewoners.
Ik: "Ik ben jarig en kom trakteren!"
Man (ver in de 90), kijkt me bedenkelijk aan: "Bent u of ben ik jarig?"
Ik: "Ik ben jarig. En u mag iets lekkers van mij."
Man strekt hand uit en vraagt: "Gefeliciteerd. Zo hoort dat toch als je jarig bent?"
Ik: "Ja zeker, lief dat u me feliciteert."
Ik wil weglopen, maar hij trekt me aan mijn rok.
Man: "Als u jarig bent, mag ik u toch ook zoenen?"
Ik glimlach: "Ja, zeker mag dat."
Ik kniel neer naast zijn rolstoel en laat me op mijn wang kussen.
Hij voelt zachtjes aan mijn gezicht. We blijven zo even zitten. Dan sta ik weer op. Ik zeg gedag, maar hij reageert niet meer. Hij zit weer in zijn eigen wereld. Met een stralende lach op zijn gezicht.

2.
Ik kom met mijn schaal cakejes bij een oude vrouw die niet meer praat. Ik vertel haar dat ik jarig ben en lach vrolijk naar haar. Dan vertel ik dat ik daarom iets lekkers meegenomen heb. Ik houd de schaal in haar gezichtsveld en kijk of ze reageert. "Wilt u er een? " vraag ik. Ik observeer haar. Reageert ze? Dan zie ik dat haar hand beweegt. Alsof ze met haar hand iets wil zeggen. Maar wat? Ik besluit naast haar te gaan zitten. Ik zet de schaal voor ons. Ik laat haar de cakejes zien. Met een geel hartje, een paars bloemetje, met kleine marshmallows en gekleurde suikerconfetti's. Ik heb het idee dat ze me volgt met haar ogen. Ik blijf nog even zitten met de schaal recht voor haar geschoven. Twee minuutjes blijft het stil en dan gebeurt het wondertje. Trillend gaat haar hand naar de schaal en wijst ze dat ene cakeje aan, met die paarse bloem en gekleurde spikkeltjes.

3.
Ik kom bij een oude mevrouw. Ik vertel dat ik jarig ben en wat lekkers kom brengen. De vrouw negeert me totaal, kijkt me niet aan, maar grist wel een cakeje van de schaal. Ik groet haar vriendelijk, geef haar een aai over haar schouder en ga verder.
Als ik een uurtje later weer in de huiskamer kom om met iemand te praten, zie ik tot mijn verbazing dat het cakeje nog voor haar staat. Af en toe raakt ze het roze marsepeinen bloemetje zachtjes aan met haar vinger. Dan gaat haar vinger weer naar het glazuur, waar ze zachtjes overheen strijkt. Iedere keer als de verzorgsters langs komt, houdt ze de verzorgster aan. "Dit cadeautje heb ik gekregen", zegt ze. En dan voelt ze weer aan het bloemetje. Als ik naar huis ga, twee uur later, kijk ik nog even door het raam van de huiskamer. Mevrouw zit te lunchen. Naast haar bord staat het cakeje. Af en toe stopt ze met eten en raakt even het marsepeinen bloemetje aan.