maandag 29 augustus 2016

Verlangen

Ik had een gesprek vandaag. Meestal ben ik de vragensteller en zit tegenover me de pastorant. Dit keer was het omgedraaid. 
"Wat is er nog over van je geloof?”, vroeg mijn gesprekspartner. Ik moest er diep over denken. Er is genoeg over van mijn geloof, denk ik. Ja, gelukkig kan ik dat zeggen. Het zit diep. Diep verankerd in mijn ziel.

Ik dacht aan de keren dat ik Jezus heel dichtbij ervoer. In mijn beleving, mijn denken, mijn spirituele wereld, of welk woord je er ook aan wilt geven, werden Hij en ik altijd één. Die eenheid met Jezus, met God, die is mijn  houvast op dit moment. De wetenschap dat ik een deel ben van het grote mysterie van leven, lijden en sterven. Van God. Hoe je Hem ook wilt noemen of omschrijven. Ik denk dat het Hildegard van Bingen was die het beeld van de zee en een waterdruppel gebruikte. Als een druppel in de zee komt, is er geen onderscheid meer te maken tussen de druppel en de rest van de zee. Zo verlang ik dat God in mij is en ik in God ben. Ik zing vaak Psalm 42: Als een hert dat verlangt naar water, zo verlangt/smacht mijn ziel naar U. Mijn ziel die gehecht is aan God en God die zich onlosmakelijk verbonden heeft met mijn leven. 



“Ben je bang het geloof kwijt te raken?” Het was een vraag waar ik nog dieper over na moest denken. Nee. Nee, ik ben niet bang het kwijt te raken. Als ik God kwijt zou raken, zou ik mezelf kwijt raken. Dan zou ik het grote geheim kwijt raken van een God die in mij is en ik in Hem. Ik zou het geheim kwijtraken van mijn leven. Ik zou het licht kwijtraken en de verwondering. Nee, God raak ik niet kwijt. God zij dank.


Zingen

Vervreemdend zijn de klanken
van 't eens vertrouwde lied.
-zou iemand het bemerken-
mijn stem zingt niet, wil niet.

Ze zoekt naar nieuwe klanken,
om in te kunnen baden,
een woordeloos zacht lied
met liefde overladen,

een dans, een melodie,
om aan te kunnen warmen,
zachtjes te omarmen,
en dan naar binnen stromen

om nooit meer los te laten
-een druppel in de zee-
en niet meer te praten,
alleen nog maar te zijn

vol rust, vol van alles
of misschien juist van niets.
Zo’n lied, dat wil ik zingen,
En dan niets meer zeggen,

alleen nog dansen.


zaterdag 20 augustus 2016

Stilte

Het houdt me de laatste tijd erg bezig: wie of wat is God? Misschien klinkt het wat diepgaand en niet als een vraag die je gemiddeld bezighoudt in de zomervakantie. Ik heb gemerkt dat dit soort vragen je bovenmatig bezighouden op momenten in het leven dat het lijkt als of je de grip kwijt raakt. Momenten waarop je houvast zoekt en het niet lijkt te vinden. Het was voor mij een zomer waarin ik veel nagedacht heb. 

Verhuizen

Nadat ik vorig jaar een tweede diagnose kreeg en het trappenlopen steeds moeizamer ging, besloten we te verhuizen. Voor mij. We vonden een prachtig huis in het winkelstraatje in ons dorp. De winkels en kerk op een steenworp afstand. Ruimte om wat aan huis te werken, zolang ik nog wat werken kan. Ruimte voor een slaapkamer en douche beneden, als het nodig is. Met maar één trap, waar ook nog een traplift mogelijk is. Hoe het ook verder gaat, we kunnen er oud worden en ik blijf er mensen zien.

Grip kwijt

Het voelt steeds meer als of ik de grip op mijn eigen lichaam kwijt ben. Dat voelt eng. Onzeker. Handen die dingen laten vallen, voeten die hun stappen onzekerder zetten. Energie die soms al op is na het ontbijt en de boodschappen. Een lichaam waar ik niet meer van op aan kan. 
De vanzelfsprekendheid waarmee we -als we gezond zijn- op ons lichaam vertrouwen, herken ik ook in het geloof. Als het leven tamelijk vlak is, met hier en daar een up en hier en daar een down, dan is geloven ook een redelijke vanzelfsprekendheid voor mensen die gelovig zijn. Het is een betrouwbare metgezel. Je hoeft er niet te veel over na te denken. Je neemt de dingen zoals je ze aangeboden krijgt. Je voert misschien wat dogmatische discussies om je eigen standpunten goed te verankeren. De juiste leer lijkt dan misschien erg belangrijk. Maar met het veranderen en onbetrouwbaarder worden van mijn lichaam, ervaar ik ook een verandering in mijn geloof. Het brengt diepe vragen en gedachten mee. De dingen die ik altijd als vanzelfsprekend aannam, worden onzekerder. Dogma’s en de leer onbelangrijker  Eenvoudige zinnetjes als “God is goed” en “God zorgt altijd voor je” en “God is een liefdevolle Vader”, krijgen een nieuwe, andere lading. Ze zijn niet zo vanzelfsprekend meer. Ze klinken te makkelijk. Ze matchen niet meer met mijn leven. Ze voelen te weinig doordacht, te weinig doorleefd.


Op zoek naar nieuwe woorden

Ik merk dat langzaam een nieuw vocabulaire in me ontstaat. Een vocabulaire dat niet heel veel mensen verstaan. Maar wel diegene die ook op dit punt in hun leven geweest zijn. Van wie het geloof de vanzelfsprekendheid verloor en plaats maakte voor een niet-vanzelfsprekend geloof. Een geloof dat niet gebouwd is op simpele one-liners, maar op lange stiltes en diepe gedachten. 

Ik denk de laatste tijd vaak terug aan de sterfbedden waar ik aan zat als geestelijk verzorger. Van eenzame mensen, verslaafde mensen, gebroken mensen. Daar kon ik niets met mooie, christelijke woorden. Ik heb ze ook nooit gebruikt. Ik hield handen vast, wreef ze warm, was stil, huilde mee, was er namens Hem. En dat was genoeg.  Ik heb het gevoel dat ik God er vaak ontmoet heb, daar aan die sterfbedden, in de stilte van de donkere, vieze kamertjes. Niet die “makkelijke” God van eenvoudige slogans, maar een God van weinig woorden die er is. Een God van lange stiltes. 



Ik zoek de laatste tijd naar woorden. Woorden om iets over God te zeggen. Wie Hij is. Waar Hij is. Zo makkelijk als het vroeger ging, zo worstel ik nu vaak om de juiste woorden te vinden. Lange denkpauzes en diepe stiltes vullen mijn gedachten. Ze vullen mijn hart. Mijn wezen. Mijn zijn. Mijn ziel. Het is of ik een andere taal ben gaan spreken en God ook. Zoveel woorden als ik vroeger had, zo weinig heb ik er nu. Het voelde eerst onwennig. Onzeker. Maar langzaam maar zeker begin ik er meer vrede mee te krijgen.

Wie is God?

Wie God is? Ik weet het niet. Het voelt als of ik weer bij nul moet beginnen. Dat ik alle zekerheden overboord moet gooien. Het is eng, want ik ga de weg alleen. zoals ik de weg van ziek-zijn en steeds minder kunnen ook alleen zal moeten dragen. Ik ervaar steeds meer hoe ziek-zijn een eenzame weg is. Lang kon ik nog gedeeltelijk meedoen met gezonde mensen, maar het wordt steeds moeilijker. En ik kan ook niet meer zo makkelijk meedoen met de geloofsbeleving van gezonde mensen, merk ik. God gaat voor mij veel dieper dan de one-liners waar mensen me -goedbedoeld- mee proberen te troosten. Het is alsof woorden God “doodslaan”, Hem lam leggen. Als of mensen steeds de heilige stilte verbreken door er hun goedbedoelde, maar verstikkende woorden op te leggen. Het voelt als of ik opnieuw moet leren leven, opnieuw moet leren ademen. Dat ik moet leren om God te ademen. Woordenloos. In stilte. En mag weten dat het goed is.

maandag 8 augustus 2016

Het wonder

Gisteravond gingen mijn man en ik een stukje wandelen. Het is belangrijk voor me te blijven bewegen, ook al gaat het moeilijk. Ik houd zo van de stilte, de natuur, van wind, wolken en zonsondergang, van vogels die kwetteren en kikkers die springen. Dus 's avonds probeer ik vaak nog een klein stukje te lopen op een mooie plek en maak graag wat foto's. Zo ook gisteravond. Mijn man reed me met de auto naar een stiltegebied waar ik nog nooit eerder geweest was. Het was zo mooi. Een uitgestrekt waterrijk gebied, waar geen mens was. Alleen vogels. De lucht was bewolkt, maar onder de bewolking brak zonlicht door. De zonnestralen maakten de lucht een kleurrijk en imposant schouwspel. En zo liepen we een klein stukje en probeerde ik het licht te vangen in foto's. De grootheid van lucht en licht was overweldigend. Toen viel mijn oog op een klein slakje. Niet groter dan het topje van mijn vinger. In het licht. In het groen. Het gleed geluidsloos over een blaadje. De grootheid van de lucht en de kleinheid van het slakje. De tegenstelling kon niet groter. Maar beide waren perfect in harmonie. 






De afgelopen jaren zocht ik God vaak in Zijn grootheid. Dokters gaven me geen hoop op genezing. Ik werd "gedumpt" in de pijnkliniek. "Gedumpt", zo voelde het. Een kapot lichaam, dat niet gerepareerd kon worden. "U bent een hopeloos geval". Het idee dat ik met deze (toenemende) pijn en afnemende fysieke kracht misschien nog 40 jaar moest leven: ik kon het niet meer verdragen. God moest me helpen. Hij kon het tenslotte. Het lijkt geen verkeerde gedachte, maar het werd mijn eigen gevangenis. Het ontnam mijn adem, mijn levensruimte. Ik kon God alleen nog ontdekken in het imposante en overweldigende. Een wonder moest mijn redding worden. Ik kreeg het steeds benauwder. Wist tenslotte niet meer hoe ik moest ademen. 




Toen kwam het moment dat ik besefte dat ik moest gaan leven. Dat ik opnieuw moest gaan leren ademhalen. Misschien wel heel letterlijk. Bewust worden dat ik leef. Dat ik me niet meer moest laten leiden door het grote en imposante, maar door het kleine. Het "kleine" dat de meeste mensen over het hoofd zien. Het wonder van het bestaan. Ademhalen. Ik leerde naar de stilte luisteren en daar God te vinden. "Silence is the language of God. All else is poor translation." zegt Rumi. Ja, de stilte is me heilig geworden. Daar komen Gods grootheid en onze kleinheid in balans.


Het slakje deed me beseffen dat ik weer leef. Dat ik weer kan ademen. Met volle teugen. Dat ik God kan ademen. Dat ik niets groots nodig heb om dichtbij God te zijn. Ik hoef slechts te ademen. In en uit te ademen. Te leven. Te weten dat ik besta. En dat "God is". Die prachtige naam van God: "Ik ben". Wat een heerlijke rust. Overweldigend.