zaterdag 24 januari 2015

Evangelisatie en Moslims

Vanmorgen las ik het weer in de krant: Jihadisten. Jonge mensen die naar Syrië gegaan zijn om daar te vechten voor de Islamitische staat. En bijna gelijktijdig las ik een artikel van een christen op Facebook over hoe de Islam staat voor het kwaad en we als christenen nooit tolerant zouden mogen zijn tegenover het kwaad. Met daaraan gekoppeld de vraag of we onze natie dan maar over moeten laten nemen door het kwaad. Beide artikelen maakten me aan het huilen. Vertegenwoordigen Jihadisten de Islam? En, misschien trof me dat nog harder, vertegenwoordigt de schrijver van dat artikel op Facebook het christelijk geloof?

Ik ben een workshop aan het voorbereiden over evangelisatie en Moslims. Het gaat over genade ontvangen. Hebben wij niet allemaal gezondigd? Leven we niet allemaal alleen bij gratie van Gods genade? En willen we zijn als Jona, die de genade niet gunt aan Nineveh en vergenoegd op de heuvel gaat zitten wachten tot Nineveh verwoest zal worden? En als dat niet gebeurt, als God genade schenkt aan de inwoners van Nineveh, hij boos wordt op God? Of zijn we als Jezus? Bewogen en bereid om genade uit te delen? En natuurlijk besef ik me heel goed dat ik me op glad ijs bevind. Christenen vinden mijn standpunt misschien te slap. Te makkelijk. We zien toch zelf hoe mensen die zich Moslim noemen met geweld de wereld willen innemen? Ja, weet je, ik kan dat natuurlijk aan mede-christenen vragen, maar zou het niet gewoon beter zijn het hier eens over te hebben met Moslims? Hoe Moslims mijn standpunt zouden vinden. En hoe zij aankijken tegen de IS en jihadisten. Maar hoe kom ik daar achter?

De enige manier om daar achter te komen, leek mij, is het gewoon te vragen. Hmm, dat is best heftig. Je bent Moslim? Mag ik je vragen hoe je het vindt dat ik je het Evangelie wil vertellen? Bewogen wil zijn en genade wil uitdelen? En wat vind je ervan dat ik denk dat IS geen Moslims zijn? En toch hield het me bezig. Ja, ik ben dus gewoon naar een Moslim-collega gestapt en heb mijn workshop laten zien en we hebben het samen besproken. We kregen een bijzonder gesprek over waar de Islam voor staat, wat de ware Islam is, over overeenkomsten en verschillen tussen de Islam en het Christendom en hoe we willen dat christen-gelovigen en Moslim-gelovigen naar elkaar toe hun geloof communiceren.

Ik geloof in genade. Ik geloof dat God Moslims op het oog heeft. Ik geloof dat God ook door Moslims heen zich wil openbaren. “We moeten daarom verder zien te komen dan de simplistische visie, dat als het Christelijk geloof volkomen waar is, de Islam en alle andere religies volkomen onwaar moeten zijn. We kunnen moeilijk volhouden dat ze geen kennis bevatten over God, Zijn schepping of de mensheid", aldus Colin Chapman in het boek “Kruis en halve maan”. We moeten gaan zoeken naar het altaar van de onbekende God, zoals Paulus zo mooi schrijft in Handelingen 17:22-23. Zoeken naar waar de ander al iets van God ziet en kent. Niet je bent fout bezig, maar je bent al goed bezig. Niet je bent mijn vijand, maar je bent mijn vriend. Niet je bent hopeloos, maar je bent mijn uitdaging. Of om te spreken met de woorden van Kenneth Cragg: “Het doel is niet, zoals de kruisvaarders meenden, te herwinnen wat het Christendom heeft verloren, maar aan Moslims de Christus terug te geven die zij zijn misgelopen.” 

En om dan nog een ding toe te voegen, dat voor mij heel belangrijk is: ook de gewone Moslim bij jou om de hoek, zal je vertellen dat de IS geen Moslims zijn. Moslim-zijn staat voor vrede, bewogenheid en gastvrijheid. En wat mij betreft: christen zijn ook!


Benieuwd geworden naar mijn workshop? Ik geef de workshop op de e-coachdag van Agapè (besloten), maar kom ook graag in je gemeente of kring spreken.

vrijdag 16 januari 2015

Parel

Hij* zat voor me. Stoer, maar ook kwetsbaar. De ziekte vrat aan hem. We hadden elkaar pas één keer ontmoet. Hoe ik op iemands pad kom, is altijd verrassend. Soms via een hulpverlener, soms via een bekende. Maar relevant was het niet. We waren elkaar tegengekomen en nu kwam ik om naar hem te luisteren. Het was een man met vragen. Een twijfelaar. Als er al een God zou zijn, zou Hij dan.....Een leven vol moeilijkheden, pijn en verdriet. De eerste keer was het mij direct duidelijk. Schuldgevoel. Geen enkele liefde voor zichzelf. Verbitterd. Niet zichzelf kunnen vergeven. Die eerste keer mocht ik al vertellen over een God die vergeeft en van mensen houdt. Het had zijn hart geraakt. Wat er precies omging in zijn hoofd, weet ik niet. Maar het raakte hem zichtbaar. Dit was een verhaal dat hij niet kende. Die week bad ik voor hem. Gewoon thuis. Onze tweede ontmoeting werd ook een heel bijzondere. Ik groette hem hartelijk en nog voor ik iets kon zeggen, opende hij het gesprek. Hij had veel nagedacht over wat ik hem verteld had. Daarna viel hij stil. Hij dacht na. Schudde zijn hoofd en keek uiteindelijk naar mij, gebaarde dat ik iets moest zeggen. Ik vertelde dat ik ook veel over ons gesprek nagedacht had en verschillende keren die week voor hem gebeden had. En op mijn weg naar hem toe moest ik steeds aan een kinderliedje denken :"Weet je, dat de Vader je kent. Weet je dat je van waarde bent. Weet je dat je een parel bent, een parel in Gods hand." De man keek me met grote ogen aan en begon toen te huilen. Hoe ik dat wist? Nu was ik even uit het veld geslagen. Hoe ik wat wist? Ik zei, niets te weten en vroeg of hij me wilde vertellen waar hij aan dacht. 
Het was zo'n twintig jaar geleden. Hij was op reis. In de metro kwam hij een vrouw tegen. Een onbekende. Ze was naar hem toe gekomen en had hem een kaartje gegeven en gezegd dat ze dacht dat het speciaal voor hem was. In het kaartje stond een handje getekend, een handje met een parel.
Het was een week later. We hadden weer afgesproken. Dit keer kon ik bij binnenkomst niet eens vragen hoe het met hem was. Voordat ik kon spreken, duwde hij me een klein vergeeld kaartje in mijn handen. "Dit bedoelde ik." Ik opende het kaartje en aan de ene kant stond een hand getekend en daar was een pareltje ingeplakt. Aan de andere kant stond:"Weet je, dat de Vader je kent. Weet je dat je van waarde bent. Weet je dat je een parel bent, een parel in Gods hand" Hij keek me aan:"Ik heb het al die jaren bewaard. Maar nu pas snap ik wat het betekent." 

*Het verhaal is waar gebeurd, maar de persoonskenmerken in dit verhaal zijn zodanig dat niemand zich er in kan herkennen. 

zaterdag 10 januari 2015

Waarom preken in het verpleeghuis leuk is

Een half uur voor de viering ben ik al in de ruimte. De eerste bewoners worden binnengebracht door de vrijwilligers. Ik begroet elk van hen persoonlijk en maak een praatje. “Dag meiske. Ben je mijn kleindochter?”, vraagt een bewoonster. Ik kniel neer naast haar rolstoel, pak haar handen en lach haar vriendelijk toe: “Ik ben de dominee vandaag. Ik ga zo een mooi verhaal vertellen.” “ De dominee?”, de vrouw kijkt me vragend aan. “U heeft wel een mooie jurk”, knikt ze tevreden en ze sluit haar ogen weer. Als ik alle bewoners begroet heb, de meesten in rolstoel, een enkeling met rollator of in bed, en klaar ben met het geworstel met het oude microfoontje, begin ik mijn viering. Een mix tussen oude liederen, gebeden, een vrolijke kwinkslag met een paar mooie platen uit een kinderboek en een serieuze preek van tien minuten in eenvoudige taal, voor de niet dementerende bewoners. Het thema vandaag is “drie koningen”. Ik herinner de mensen aan kerst:”U heeft vast genoten van lekker eten, mooie versiering en misschien wel een gezellig kerstviering hier in huis.” Een bewoner roept mopperend: “ Nee, hoor, we hadden hier geen kerstviering. Dat doen ze hier niet.” Ik onderbreek mijn eigen verhaal even en vraag of de meneer wel iets leuks kan verzinnen bij de kerst. Discussie is tenslotte vrij zinloos. Hij lacht me toe. Ja, kerst, daar heeft hij wel van gehoord. Tevreden met de persoonlijke aandacht, leunt hij weer achterover in zijn rolstoel. Dan ga ik verder met mijn verhaal. Vorige week was het oud en nieuw en nu zijn de feesten voorbij. De meneer van daarnet roept nu heel luid, dat hij wel oud en nieuw gevierd heeft. Ik vraag hem of het leuk was. Ja, dat was leuk. De rest van de viering verloopt zonder interruptie, tot het moment dat mijn microfoon heel hard begint te piepen. Als het gepiep verholpen is, vertel ik dat het gepiep van mijn microfoon was en dat we nu hopelijk zonder onderbrekingen door de microfoon verder kunnen. Een oude dame die tot nu toe zat te slapen, kijkt me opeens verrukt aan en roept: "Oh, ik hoorde u zo juist iets zeggen!” Had het gepiep van de microfoon toch nog nut gehad. Mijn verhaal over drie koningen illustreer ik met een paar afbeeldingen uit een boek van Dick Bruna. De heldere kleuren en eenvoudige tekeningen doen het erg goed bij de dementerende bewoners, terwijl ik voor de somatische bewoners er een grapje van maak over mijn kinderen, die zulke aardige boeken hebben, waar we als grote mensen toch ook stiekem nog graag naar kijken. Als ik zeg: “ En de namen van de drie koningen weten we allemaal. Kaspar….” word ik heerlijk aangevuld. Als ik vertel dat deze namen niet in de Bijbel staan, roept een bewoner spontaan :” Dat wist ik niet!”. De sfeer zit er goed in. Het Onze Vader wordt luidkeels meegebeden. Na het gebed, roept een bewoner me toe: “Oh, wat doet u dat mooi, zeg!” En als ik aan het eind de mensen een voor een langs ga, en zegen, krijg ik diverse malen Gods zegen terug over me uitgesproken. Dat ontroert me altijd. 

Na afloop drink ik nog koffie met de bewoners. Bewoner 1 meldt me 91 te zijn. Ik glimlach en zeg dat ze een sterke dame is. “Ja”, zegt ze “en ik kwam altijd in de kerk. Uw preek was niet te lang en niet te kort. U heeft het goed gedaan!” Bewoner 2 mengt zich in het gesprek: “Ik ben al 96 dominee! Ik kom ook mijn hele leven in de kerk! U kunt het goed!“ Ik zeg dat ik het heel fijn vind dat beide dames zo betrokken zijn gebleven bij de kerk. Dan kijkt bewoner 3 op en wijst op een oude dame in een rolstoel. “Zij is al 99 en wordt bijna 100”. De beide dames van 91 en 96 knikken eerbiedig. “Ja”, beamen ze, “zij is al oud.” 

dinsdag 6 januari 2015

Een juichend hart (preek van 21 december)

Preek bij 1 Samuel 2: 1-11 (loflied van Hanna) en Lucas 1: 45-56
(loflied van Maria) *

Het was een gewone werkdag in het verpleeghuis. Ik werk op een gesloten afdeling voor dementerenden. Ik liep naar de huiskamer om iemand te bezoeken en daar op de gang zat ze weer. Ze zat weer te schreeuwen en was door het personeel op de kale, koude gang gezet. Alleen. Geen verwijt, want het personeel  had geen keus. Andere bewoners werden agressief van haar geschreeuw en dan moet je soms die keuze maken. Ik pakte een stoel en ging naast haar zitten. Pakte haar hand. Probeerde haar te kalmeren. maar ze bleef schreeuwen en om zich heen slaan. Ik zong voor haar, maar het hielp niet. Legde mijn arm om haar heen, maar kreeg een klap. Opeens overviel me de zinloosheid en liepen de tranen over mijn wangen. Waarom toch Heer. Waarom? Wat is het doel hiervan? Het nut?

Een zelfde gevoel overviel me deze week. Ik las het verhaal van vier tieners. Door IS werden ze gevraagd Jezus af te zweren en Mohammed als profeet te belijden. Maar ze weigerden. Ze zeiden: Jezus is er altijd geweest. Hoe kunnen we Hem ontkennen? En ze moesten het bekopen met de dood. Gruwelijk. Waarom? Waarom al dat lijden in deze wereld?
We zitten een paar dagen voor de kerst, misschien wel met ons hoofd bij de kerstinkopen, het kerstdiner, familiebezoek, kerstversiering en misschien zelfs wel een beetje kersstress. Maar waarschijnlijk vooral met een vrolijk gevoel.  Vakantie, feestdagen voor de deur. En daar kom ik met mijn sombere verhalen. Mijn vragen over de soms zo pijnlijke aanwezige vraag van het lijden. God, wat moeten we ermee?

In blijde verwachting, het thema van het kindernevendienst project dit jaar. Verwachting, hoop, vooruit zien, verlangen, allemaal woorden die passen bij de adventstijd. Maar ongewild, ongewenst, ongekend, zijn woorden die er net zo goed bij horen.  Pijn en verdriet, vragen. De advent gaat niet alleen over feest. Het gaat ook over een wereld in nood. Een wereld die zucht onder het lijden van deze tijd. Een wereld die uitziet naar verandering. Een wereld die wacht op de komst van een Redder en Bevrijder.
Verwachten is vooruitzien. Verwachten is hoop houden tegen de verdrukking in. Verwachten is weten dat God nooit ver weg is ook al lijkt de situatie hopeloos.

We lazen vandaag de lofzang van twee vrouwen, Hanna en Maria. Twee stukken met veel overeenkomsten. Hanna en Maria, twee sterke vrouwen die het niet makkelijk hadden in hun leven. Hanna verlangde zo naar een kind, maar ze raakte niet zwanger. Ze werd erom gepest. Getreiterd door Peninna, de andere vrouw van Elkana. En zo gaat Hanna op een dag naar de tempel en zit daar huilend op een bankje. En ze zegt God: Heb toch oog voor mijn ellende. Denk aan mij, vergeet me niet. Schenk me een zoon en dan schenk ik hem voor zijn leven aan U.” En Hanna wordt zwanger en ze baart een zoon en staat hem af. Wow. Wat moet dat pijnlijk geweest zijn. Wat moet dat heftig geweest zijn. Je hebt eindelijk een zoon, na al die jaren wachten,  en je staat hem af. Maar in die heftige gebeurtenis op de dag dat ze Samuel naar de tempel brengt, zingt ze dwars door haar tranen heen een loflied, een prachtig loflied. Dwars door al haar pijn heen, zingt ze het uit. Ik vind dat onvoorstelbaar mooi. En heb daar de afgelopen week veel over nagedacht. Keer op keer raakte het me. Er spreekt ook zoveel verwachting uit. Hanna is dankbaar voor de grote dingen die God doet en al gedaan heeft. En ze ziet ze, ze heeft er oog voor, te midden van al het persoonlijk leed dat haar overkomen is, maar ook te midden van het verdriet van afscheid nemen van haar zoon. In haar lijden heeft ze  uitgezien naar God. En Hij heeft geantwoord. Niet meteen. Ze heeft veel geduld moeten hebben. Ze heeft een leven vol verdriet achter zich en staat nu voor misschien wel het moeilijkste moment in haar leven. Maar  ze leefde en leeft in de verwachting dat God verdriet om zet in iets moois. Haar verdriet wordt een lied. Een lied van hoop en verwachting. Wat me heftig geraakt heeft in dit lied, is dat nergens het lijden wordt ontkend. Er wordt ook niet gesproken over waar het vandaan komt. Er wordt niet gezegd dat God het lijden wel even zal opheffen. Er wordt ook niet gezegd dat God het lijden veroorzaakt of dat Hij het juist niet wil en er niets mee te maken heeft. Nee, er wordt alleen eenvoudig gezegd: het is er. Ja, er is leed in de wereld en God houdt de wereld in Zijn handen. Die zekerheid hebben we. En we moeten iets met het lijden. We kunnen het niet zo maar aan ons voorbij laten gaan. En ik denk dat we er ook iets mee kunnen. Maar hoe dan? En wat dan?

God ontkent het lijden niet. Hij ziet het juist. Maar het lied benadrukt wel het menselijke onvermogen om er mee om te gaan. Ontoereikend is de menselijke kracht. Ontoereikend ons vermogen, onze kracht, om het lijden  te beëindigen. Maar God is het die de treurenden zal troosten en de hongerigen zal voeden. God onze Heer is het! Wij mogen Hem verwachten in ons lijden. Ontken het lijden niet. Op een zekere manier, mogen we het omarmen, mogen we het aanvaarden. Niet passief. Niet als een onafwendbaar lot. Maar we mogen het aanvaarden in de hoop en verwachting dat God zelf het ziet. Zie in het lijden uit naar wat God gaat doen, zoals Hanna. En zie op wat God al gedaan heeft. Dat schept verwachting, hoop.  Hanna roept het dankbaar uit in haar verdriet naar God in de verwachting dat Hij er iets moois van zal maken. Misschien niet direct. Misschien moet ze wel weer jaren geduld hebben. Maar ze leeft in hoop en verwachting op God.  En misschien mogen we leed ook wel aanvaarden als iets dat ons opstandig maakt, dat ons uitdaagt. Dat ons uitdaagt er iets mee te willen doen. Niet te blijven zitten, maar te gaan zoeken naar uitwegen. Te gaan zoeken naar hoe het anders kan. Te gaan zoeken naar hoop. Te gaan zoeken naar God. Misschien wakkert het wel iets in ons aan. Iets dat het uitroept naar God. God wij kunnen het niet, maar U bent onze hoop!  We kunnen het alleen van U verwachten, want we hebben niets anders meer om het van te verwachten. U bent onze enige hoop, onze enige uitzicht. We hebben het niet meer van ons zelf te verwachten, want wij zijn failliet.

Kunnen we daar in geloven? Kunnen we geloven dat God het leed ziet en zal handelen, omdat Hij in het verleden ook gehandeld heeft? Kunnen we geloven in een Vredevorst die komt. Een Koning. Hoop voor de volken. Durven we ons daar aan vast te houden: een God bij wie alles anders is. Die de wereld op zijn kop ziet en zet. Verdriet wordt een lied. Maak groot de Koning die recht zal doen. Die recht zal maken wat krom is. De grote Koning die de tranen af zal wissen en ze bewaard als kostbaarheden. En dat is ook de hoop van waaruit ik mijn werk kan doen: “Zie, Ik maak alle dingen nieuw.” Als ik dat niet zou geloven, zou ik niet aan sterfbedden kunnen zitten. Zou ik niet eenzame stervende mensen kunnen bezoeken die vijf hoog in een flatje alleen gaan sterven. Alleen de thuiszorg en arts die hen nog bezoekt. Ik zou het leed van al deze mensen niet kunnen aanzien als ik niet kon leven vanuit de hoop en verwachting dat God het lijden ziet en belooft ons tegemoet te komen.

En dan is er Maria, de lofzang van Maria. Een lied dat al 400 jaar gezongen wordt in de traditie van de evensong, zo werd mij verteld door een vriend die jaarlijks een week meezingt. Het is een Anglicaanse  traditie om dagelijks deze evensong te zingen. Zo krachtig. Het Magnificat of wel, de lofzang van Maria is daar een onderdeel van.  Laten we eens naar dit loflied kijken.  Maria, een arme, eenvoudige vrouw. Niet eens getrouwd was ze toen de engel haar vertelde dat ze zwanger was. Wat nu? Wat moeten de mensen gedacht en gezegd hebben? Wat moet Jozef, haar verloofde, gedacht hebben? En er is geen geld, geen warm nestje voor haar kindje. Er is armoede. Zal ze blij geweest zijn met de komst van haar kindje? Ik weet het niet, maar ik vermoed dat ze er best haar bedenkingen over had en dat vreugde en verdriet elkaar afgewisseld hebben. En ook zij zingt een loflied, dwars door al haar vragen heen. Dwars door de twijfel.  Hoopvol en verwachtingsvol.  God die haar ziet. Die haar heeft aangezien. Zij, Maria, wat stelt ze voor in de ogen van de wereld? Maar God zelf heeft haar aangezien, heeft omgezien. Hij geeft om haar. Ook Maria zingt, net als Hanna, haar hoop uit over een God die het lijden ziet.  En ze ervaart dat God groot maken met haar ziel, leidt tot blijdschap in haar geest. De ziel is waar je gevoelens zitten. De psyche. De geest is waar de kracht zit om te weten, te beslissen, te handelen. In het Grieks pneuma.  Dat is wat Maria nodig heeft om om te gaan met haar vragen en twijfels: een geest die zich ondanks aardse problemen en lijden kan verblijden in God. God haar Redder, staat er. Gevoelens uiten van dankbaarheid aan God leiden tot het weten dat God haar Redder is. God, die hoop is voor de armen en verdrukten, hen ziet. Een God, die de wereld op zijn kop ziet. De rijken stuurt hij weg en heersers stoot hij van de troon. Is dit een aanklacht tegen rijkdom? Nee, ik denk meer dat het een verlangen is naar een nieuwe wereld, waar recht gedaan zal worden. Wij snappen er vaak niets van. We snappen niets van het lijden op deze wereld. Maar God is goed en rechtvaardig en ziet het lijden. En Hij trekt zich het lot aan van mensen en zegt: Houd vol! Ik heb het gezien. Ik zal recht doen. Blijf lofzingen. Blijf danken. Zie uit naar Mij! Ik vergeet jou niet! Ik vergeet deze wereld niet.

Er zijn meer parallellen tussen deze twee prachtige lofliederen van Hanna en Maria. Maria zal ook een zoon krijgen, net als Hanna een zoon kreeg. Wonderlijk. Niet voorzien. Onverwacht. En ze zal haar Zoon ook afstaan aan de wereld. Hij zal de Redder zijn van de wereld. En al in zijn aankondiging zien we dat Hij de wereld op zijn kop zal zetten. Niet een Koning met macht, maar een Vredevorst. Niet een Koning van rijkdom, maar een kindje in een arme stal, kwetsbaar, de minste. Niet een Koning die over Zijn volk heenwalst, maar een herder, die verloren schapen liefdevol in de armen sluit. Niet een Koning, die alleen zichzelf ziet en geen oog heeft voor zijn lijdende volk. Maar een Koning die zichzelf wegcijfert, die zelf lijdt aan het kruis, zodat wij het lijden kunnen dragen. Het Evangelie is kracht in zwakheid. Geen opgeblazen woorden. Geen hoogmoed. Geen rozengeur en maneschijn. Nee, Jezus die de minste wilde zijn. Die niet kwam om te oordelen maar te dienen.  Die niet het lijden ophief, maar zei: Ik draag het met jou.

Lijden, het zal altijd een vraag blijven. Waarom? Maar blijf zingen, blijf God de lofzingen, want Hij heeft het gezien. Verwacht dat Hij van verdriet een lied maakt. Verwacht het Kindje in de kribbe, de hoop voor de Volken, die de wereld op zijn kop zet, ook ruim 2000 jaar na Zijn geboorte.
Amen

*1 Samuel 2: 1-11
1 Toen bad Hanna en zeide: Mijn hart springt van vreugde op in den HEERE; mijn hoorn is verhoogd in den HEERE; mijn mond is wijd opengedaan over mijn vijanden; want ik verheug mij in Uw heil.
2 Er is niemand heilig, gelijk de HEERE; want er is niemand dan Gij, en er is geen rotssteen, gelijk onze God!
3 Maakt het niet te veel, dat gij hoog, hoog zoudt spreken, dat iets hards uit uw mond zou gaan; want de HEERE is een God der wetenschappen, en Zijn daden zijn recht gedaan.
4 De boog der sterken is gebroken; en die struikelden, zijn met sterkte omgord.
5 Die verzadigd waren, hebben zich verhuurd om brood, en die hongerig waren, zijn het niet meer; totdat de onvruchtbare zeven heeft gebaard, en die vele kinderen had, krachteloos is geworden.
6 De HEERE doodt en maakt levend; Hij doet ter helle nederdalen, en Hij doet weder opkomen.
7 De HEERE maakt arm en maakt rijk; Hij vernedert, ook verhoogt Hij.
8 Hij verheft den geringe uit het stof, en den nooddruftige verhoogt Hij uit den drek, om te doen zitten bij de vorsten, dat Hij hen den stoel der ere doe beërven; want de grondvesten des aardrijks zijn des HEEREN, en Hij heeft de wereld daarop gezet.
9 Hij zal de voeten Zijner gunstgenoten bewaren; maar de goddelozen zullen zwijgen in duisternis; want een man vermag niet door kracht.
10 Die met den HEERE twisten, zullen verpletterd worden; Hij zal in den hemel over hen donderen; de HEERE zal de einden der aarde richten, en zal Zijn Koning sterkte geven, en den hoorn Zijns Gezalfden verhogen.
11 Daarna ging Elkana naar Rama in zijn huis; maar de jongeling was den HEERE dienende voor het aangezicht van den priester Eli.

Lucas 1: 45-56
45 En zalig is zij, die geloofd heeft; want de dingen, die haar van den Heere gezegd zijn, zullen volbracht worden.
46 En Maria zeide: Mijn ziel maakt groot den Heere;
47 En mijn geest verheugt zich in God, mijn Zaligmaker;
48 Omdat Hij de nederheid Zijner dienstmaagd heeft aangezien; want zie, van nu aan zullen mij zalig spreken al de geslachten.
49 Want grote dingen heeft aan mij gedaan Hij, Die machtig is, en heilig is Zijn Naam.
50 En Zijn barmhartigheid is van geslacht tot geslacht over degenen, die Hem vrezen.
51 Hij heeft een krachtig werk gedaan door Zijn arm; Hij heeft verstrooid de hoogmoedigen in de gedachten hunner harten.
52 Hij heeft machtigen van de tronen afgetrokken, en nederigen heeft Hij verhoogd.
53 Hongerigen heeft Hij met goederen vervuld; en rijken heeft Hij ledig weggezonden.
54 Hij heeft Israël, Zijn knecht, opgenomen, opdat Hij gedachtig ware der barmhartigheid.
55 (Gelijk Hij gesproken heeft tot onze vaderen, namelijk tot Abraham, en zijn zaad) in eeuwigheid.
56 En Maria bleef bij haar omtrent drie maanden, en keerde weder tot haar huis.





zaterdag 3 januari 2015

Varkensstal

Soms kom je op plaatsen waarvan je niet eens wist dat ze echt bestonden. Een varkensstal. Nu ja, dat was mijn eerste associatie toen ik er binnen kwam. Stank die je tegemoet treedt. Je struikelt over de puinhopen. En je vindt een letterlijk doodziek persoon, die daadwerkelijk als verloren zoon in de varkensstal van het leven woont. De rotzooi van de wereld. Het raakt mijn hart zo diep. Pijn, lijden, uitzichtloosheid. Ik luister naar verhalen. Hier heb ik geen recht van spreken meer. Elk woord is ongepast en zou te kort schieten. Mijn God! Wanhopig zoek ik naar God. Waar is Hij? Mijn God, mijn God, waarom heeft U deze persoon verlaten? Waar bent U?
En het gebeurde die dag. In die varkenstal riep ik tot God en zag ik een Bijbel tussen de troep. En ik las het verhaal van de verloren zoon. De verloren zoon die tussen de varkens belandde. Wat had hij nog? Niets. Hij had niets meer te verwachten. Hij was failliet. Zijn leven was hopeloos en leeg. Verlaten. En hij had niets anders meer om heen te gaan dan terug naar de Vader. En het ongelooflijke, het onverwachte gebeurde: daar stond de Vader al op de uitkijk en liep hem tegemoet om hem in de armen te sluiten. Hij, stinkend naar de varkensmest, volkomen failliet. Hij had de Vader niets te bieden. Niets dan stank en vuiligheid. 
Mijn woorden zouden niets meer kunnen doen in deze situatie, maar Gods Woord trof doel. Een verloren zoon liet zich in de armen van de Vader sluiten. Nee, eigenlijk waren het twee verloren zonen, denk ik. Twee verloren zonen werden diep getroffen door Gods liefde middenin in die varkensstal. En het was feest. Een heerlijk feest. Gods Glorie schitterende in dat stinkende, donkere huis. 

Gods Liefde is sterker dan het aardse verdriet. De aardse varkensstal. Dat raakt me steeds weer. Dat juist in de allerdonkerste plaatsen het Licht zo zichtbaar wordt dwars door alles heen. Een lamp aansteken in het donker is tenslotte veel zichtbaarder dan dat doen als het schemerig of bijna licht is. Wie diepe duisternis ziet, ziet ook veel van het Licht. Fel Licht dat de ogen doet knipperen. In het donker zie je pas hoe helder het is. En hoe fel het schijnt. 
De rotzooi van het leven en de Heerlijkheid van God. Ja, het contrast is zo groot en toch ligt het ook weer zo dicht bij elkaar soms. 

En het brengt me bij nog een punt. Ook de werker in de wijngaard staat failliet tegenover God. En het laat me beseffen dat er maar Eén is die het echte werk doet. 

Glorie aan God!

donderdag 1 januari 2015

Knutseltijd

Een vreemde start van het nieuwe jaar. Een reuma-aanval maakt mijn dagelijkse bezigheden, zoals de was ophangen en piano spelen, tot een zwaar karwei en ik kies er daarom maar voor weer eens een oude, wat minder van mijn lichaam vragende, hobby van stal te halen: kaarten maken. Mijn dochter van acht doet graag mee en samen zitten we met twee enorme kisten aan materiaal voor ons neus aan de eettafel. Terwijl zij voortvarend aan de slag gaat met plakken en knippen, blader ik rustig oude kalenders door en verzamel uit de bakken precies die blaadjes, plaatjes, strikjes en kleurtjes waarvan ik denk dat ze samen tot iets moois zouden kunnen worden. "Wat ga je maken, mam?", vraagt dochter terwijl ze met de tong uit haar mond allerlei restjes papier samenvoegt tot een groot kleverig, plakwerk. Ze kijkt naar een plaatje dat ik uitscheur en een Bijbeltekst die ik van een oude kalender knip. "Oh", zucht ze, "een Jezus-kaart. Ik had het kunnen weten." Ik lach. Lekker eerlijk is mijn meisje toch. "Voor wie is jouw Jezus-kaart dan, mam?", vraagt ze. "Geen idee. Voor wie wordt jouw kaart?" Ze kijkt even op en geeft dan het standaardantwoord: "Oma". Ja, dat had ik kunnen weten.

Al scheurend (dat gaat nu even makkelijker dan knippen), speelt er een creatief-proces af in mijn hoofd. Wat wil ik iemand zeggen die deze kaart krijgt? Ik denk aan hoop en liefde, aan troost in lijden en moed, aan doorgaan. Het moet een paarse kaart worden. Paars is de kleur van het lijden, maar tegelijkertijd is het lijden van Christus onze hoop. Paars is ook de kleur van inkeer, nadenken. Ja, en het kruis moet er dan op. Ik scheur van een kalender een mooie plaat van een kruis, een paars kruis. In een oude agenda ga ik op zoek naar een passende tekst. Mijn oog valt op 2 Thessalonicenzen 2:16-17. Ik had eigenlijk meer gedacht aan een Psalmvers, maar deze tekst is eigenlijk wel precies de hoopgevende tekst die ik zoek: "Mogen onze Heer Jezus Christus en God, onze Vader, die ons Zijn liefde heeft getoond en ons door Zijn genade blijvende steun en goede hoop gegeven heeft, u aanmoedigen en sterken in al het goede dat u doet en zegt." Ja, dat is een mooie bemoediging. Ik weet niet, voor een voorganger ofzo. Met nog een labeltje en een paars lintje erbij, besluit ik genoeg materiaal te hebben en plak mijn scheur- en knipwerk in elkaar. Ik bekijk het resultaat. Ja, dat is wat ik bedoelde. Mijn dochter laat me haar kaarten zien. Zij gaat wat sneller met knippen en plakken dan ik en heeft er al twee af. "Prachtig!", zeg ik goedkeurend. En zij bewondert mijn kaart. "Die moet je naar jezelf sturen!", roept ze vrolijk uit.



En ja, zoals altijd, dat was een voltreffer. Elke preek schrijf ik een beetje om mezelf aan te moedigen. En een kaart is blijkbaar aan hetzelfde creatieve proces onderhevig als een preek. Deze kaart is de spiegel van mijn eigen ziel. Maar zoals ik een preek ook altijd weggeef aan mijn gehoor, komt deze kaart spoedig bij iemand in de brievenbus. Een stukje van mij voor jou! Veel persoonlijker kan ik het niet maken!