donderdag 12 januari 2017

Zachte handen

Ik blader wat oude blogs door. Het werkt een beetje vervreemdend. Ik lees mooie vrome woorden waarbij ik me steeds minder thuisvoel. Ik voel me de laatste tijd steeds meer vervreemd van mijn ooit zo vertrouwde geloofstaal. Of dat erg is weet ik niet. Soms voelt het als of ik door alles wat ik meemaak vroeg oud ben. Nadenk over dingen waar anderen pas na hun pensioen over na gaan denken. Vragen stel waar anderen geen tijd voor hebben. 

Een “doorsneegelovige” ben ik denk ik nooit geweest. Passie heeft mijn leven tot nu toe getekend. Liefde is mijn reisgenoot. Ik leef het leven vol overgave. Ik leef mijn geloof vol overgave. Maar de laatste tijd voelt het als of ik op een dood spoor zit. Ik moet diep graven om bij mijn geloof te komen. Mijn eigen woorden klinken soms hol en leeg. En ofschoon ik mijn preken schrijf en wel woorden vind, lijkt het alsof ik mijn preken braaf tussen de lijntjes schrijf, terwijl mijn hart elders is en ver buiten de lijntjes alle kleuren van de regenboog zou willen kleuren.
Ik kan het niet zo goed uitleggen. Maar ik ben ik en doe dus toch een poging.

"Zo, jij wil zeker weer dwars doen."

Ik was woensdag in het ziekenhuis. Ik moest bloedprikken. Ik zat op de stoel en een jonge zuster met een hoofddoekje kwam naast me zitten. Ze vroeg mijn naam en geboortejaar of ik bloedverdunners gebruikte en gegeten had. Ik zei: “Ik ken je nog niet. Ben je nieuw?” Zachtjes zei ze: ”Ja, ik loop stage.” Ik: “Leuk, heb je al eens geprikt?” “Ja”, antwoordde ze verlegen, “ik doe dit nu vier weken.“ Ik lachte haar vriendelijk toe en zei: “Dan ben je vast een expert.” Ondertussen tikte ze een paar keer tegen mijn arm en zocht mijn ader. Heel geconcentreerd. En feilloos liet ze de naald in mijn arm glijden. Ik complimenteerde haar. Ze bedankte me vriendelijk en haar lach was liefde. Ik bedoel, puur, eerlijk. En ik zag een stukje God. Vervolgens moest ik naar röntgen. De meneer die voor me in de lift stapte moest naar de begane grond. “En welk knopje mag ik voor jou indrukken.” Ik zei: “Twee, alsjeblieft”. De meneer keek me een beetje ondeugend aan en zei: “ Zo, jij wilt zeker weer dwars doen.” “Ja”, zei ik, “ik mag nog even verder op mijn rondje vandaag.” “Bofferd”, antwoordde hij en gaf me een vette knipoog. Ik moest lachen om de amicaliteit van deze man, 60plus schat ik. Zijn vrolijkheid maakte mijn aankomende bekkenonderzoek weer net even wat draaglijker en met een glimlach meldde ik me bij radiologie.
Misschien is het dat ik steeds meer besef dat God het niet van mijn of andermans woorden moet hebben. Dat vrome woorden maar woorden zijn. Dat God zich niet houdt aan de grenzen van mijn preken, aan de woorden in de Bijbel of mijn gebed ’s avonds. 


God in- en uitademen

Het is lang geleden. Ik denk twee jaar. Ik schreef toen in mijn dagboek. Ik moest er nu aan denken:

"Tussen het luisterspreekuur en een huisbezoek koos ik om niet de tram te nemen, maar de twee kilometer met mijn pijnlijke knieën en ontstoken voeten te gaan wandelen. Er stond een stormachtige wind en het miezerde. Ik had het zo nodig om alle elementen te voelen. Om na te denken, met God te praten en adem te kunnen halen. Om zeker te weten dat God er is. Om Hem in en uit te ademen. Zou dat misschien het geheim van hoop houden zijn? God in- en uitademen. Weten dat Hij in je is. In alles is. Vaak is me de afgelopen tijd geloof toe gebeden. Ik denk dat veel mensen zich vergissen. Dat ze mijn verdriet en onrust verwarren met ongeloof of het geloof kwijtraken. Maar dan vergeten ze dat je misschien juist in diepe wanhoop God ontmoet, als je Hem maar in en uit blijft ademen. Juist in de diepste eenzaamheid, waar niemand meer bij je kan, waar niemand je begrijpt, daar staat God. Onverwacht. Helderder dan je ooit gezien hebt. Als een stralend Licht. Al die mensen, al die meningen, al die goedbedoelde adviezen, al die woorden ontnemen je juist vaak het zicht op de diepste bron van Leven, die je vindt in de stilte van je hart.

Tijdens mijn wandeling ademde ik Hem in. Ik wist dat Hij daar was. In de wind en de storm en in elk pijnlijk stukje van mijn lichaam. Ik hoefde niets te zeggen. Gewoon niets te zeggen. Alleen maar te ademen. Dan was het goed.
Verwaaid arriveerde ik bij mijn huisbezoek, een terminale patiënt die thuis wilde sterven. Ik zette eerst een kop thee voor haar en daarna spraken we over angst. Het was een gesprek met veel ruimte voor stilte. Stilte waarin God gewoon kon zijn. Ze liet me een lied lezen dat ze uitgezocht had in een oud liedbundeltje dat ik haar cadeau gedaan had. Het ging over de storm. We waren lang stil en luisterden naar de wind die buiten loeide. Jezus zat naast ons. Zo voelde het tenminste. Het was een stille, vredige ontmoeting in het oude rommelige huisje waar ik inmiddels mijn eigen plekje had tussen de stapels vuile kleding op een oude stoel naast het bed. 


Door de stormwind liep ik terug naar de metro. Langs de Turkse bakker, de shoarmatent en het Marokkaanse theehuis. De regen viel langzaam neer. God was er weer, zoals Hij er altijd was. In de wind en de regen. In de Turkse bakker en in mijn pastorante. In mij. Het was genoeg. Het was goed."





"Wat zijn je handen zacht."

Soms is het goed moed te vinden in je eigen woorden. Morgen preek ik weer in een verpleeghuis. Daar in diezelfde straat, schuin tegenover de shoarmatent. En ik hoop dat de mensen iets aan mijn woorden mogen hebben. Maar God ontmoet ik zelf aan de koffietafel achteraf. Als ik de handen van de oude demente vrouw zachtjes aai en zij mijn handen langzaam naar haar gezicht brengt en er een kus op drukt en fluistert: “Wat zijn je handen zacht.” 

2 opmerkingen: