maandag 8 december 2014

Adventsgedachte


Ik check mijn werkmail. Een nieuwe aanmelding. Soms van een arts, soms van een artsondersteuner, soms van de thuiszorg. Of ik iemand wil bellen, langs wil gaan of uit wil nodigen voor mijn spreekuur.
Ik vind vandaag een kort mailtje van de thuiszorg over persoon X*. X is stervende, eenzaam en ziet niemand anders meer dan de thuiszorg. Zou ik iets kunnen betekenen? Niemand komt er verder in, maar misschien als ik het probeer?
Natuurlijk probeer ik het. Ik bel X op, leg uit dat ik een geestelijk verzorger ben zonder behandelplan en dat ik alleen kom om te luisteren en als X wil, kan ik ook gewoon in stilte bij X zitten. Tot mijn verbazing stemt X direct in. X begint meteen te huilen door de telefoon. Er is zoveel fout gegaan in het leven en nu is er niemand meer, alleen de dood die wacht.
De volgende dag loop ik door de wijk. Ik blijf staan voor een troosteloze flat, vijf hoog zonder lift. Ik druk op de bel. Zonder dat iemand iets zegt door de intercom wordt er open gedaan. Ik klim de stenen trappen op in het trappenhuis. Ondertussen praat ik zachtjes met God: Geef me wijsheid, inzicht, woorden en bescherming en dank omdat God zal geven wat ik nodig heb. De flat is typische jarenvijftigbouw. Het is er koud en kil. De deur staat al open. X zit in pyama op de bank in een piepkleine huiskamer. Er staat nauwelijks iets. De muren zijn leeg. De afwas staat hoog opgestapeld op het kleine keukenblokje. Ik stel me voor en geef een hand. X zegt niets. Ik haal wat was van een stoel en ga tegenover X zitten en lach vriendelijk. Zeggen hoef ik niets. Tranen stromen al van de wangen en zachtjes en met schaamte vertelt X het verhaal. Kinderen die niet meer komen, alcohol, schulden, kanker. Luisteren. Ik doe niets anders dan luisteren. En af en toe bid ik zachtjes of God me verder vertelt wat ik moet doen. Ik hoef niet veel te doen. Het uur is te kort voor het verhaal. Ik maak direct een nieuwe afspraak en beloof naar de rest van het verhaal te komen luisteren. Ik raad X, die inmiddels erg vermoeid is, aan in bed te kruipen en rust te nemen, vertel dat het verhaal veilig is bij me en dat het goed was dat het verteld is en dat we er samen verder over zullen praten. X gaat op de bank liggen en doet de ogen dicht en murmelt nog "U kunt goed luisteren en doet u de deur dicht?". Zachtjes loop ik naar de deur, sluit deze zorgvuldig en loop de stenen trappen weer af God dankend voor inzicht en bescherming. Ik zegen X en vraag of God X's hart wil warmen. Ook al kent X Hem niet. Maar wie weet, was mijn aanwezigheid al genoeg om iets van Hem te ervaren. Iets van verwarmend Licht. Iets van de Hoop. Iets van verlangen naar een nieuwe wereld. Want bij God zullen de treurenden getroost worden, de hongerigen verzadigd worden, de armen zullen rijk zijn en de geringe zal Hij aanzien geven. Misschien is mijn kleine Lichtje genoeg om de Advent door te laten breken in X's leven: verlangend gaan uitzien naar dat arme Kindje die de wereld op zijn kop was. De Koning die niet kwam met macht. God die afdaalde in een arme stal, de minste wilde zijn. Redder van de wereld. God met ons. Ja, misschien. Ik zie verlangend uit, wetende dat Jezus zag wie voor anderen verloren leek, dat Jezus zag wie verdwaald waren, dat Jezus zag wie door anderen niet meer gezien werden. Verlangend naar de wereld op zijn kop.

*Het verhaal van persoon X is zoals het soms gaat, maar niet te herleiden tot een bepaald persoon.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten