Je eet soms uit de vuilnisbak. De restjes patat en saus die anderen niet meer hoeven.
Ik lach vaak naar je als ik je zie. Je kent me inmiddels wel.
Soms staan je ogen mistig. Als of de wereld aan je voorbij trekt.
Dan heb je gebruikt. Dan lach ik niet naar je. Zeg geen gedag.
Het heeft geen zin. Je ziet me niet. Je bent te ver weg. In een ander land. Niet hier.
Ik zou wel eens willen weten, waar je dan aan denkt.
Waar droom je van? Waar verlang je naar?
Soms geef ik je een appel of mijn lunch. Dan krijg ik een glimlach en een “thank you”.
Je spreekt geen Nederlands. Een conversatie dat lukt ons niet.
Maar pas heb ik ontdekt, hoe ik met je kan praten.
Ik zei weer gedag. Je stak je hand naar me uit. En ik pakte die.
Een vuile hand. Gewoon smerig eigenlijk.
En je begon te huilen. Je trok je hand weer weg en stamelde “sorry, sorry”,
maar ik pakte je hand weer vast. Meer was er niet nodig. Het was een heilig moment.
De onaanraakbare was geen onaanraakbare meer.
De onaanraakbare was weer mens. Je tranen raakte me.
Ik had je al vaak mijn lunch gegeven. Maar van eten word je geen mens.
Het neemt hooguit het hongergevoel weg.
Maar aangeraakt worden, dat geeft je je menszijn terug.
Nee, ik ben geen held. Ik ben een heel gewoon mens. Net als jij.
Vanaf nu krijg je een “hallo”, mijn glimlach, mijn lunch en een hand.
Wie weet hoor ik dan ook nog eens je naam....
Geen opmerkingen:
Een reactie posten