dinsdag 31 maart 2015

Sonnet

Storm

De donk’re wolken geven regen,
ik ploeter mij door ’t zware weer
hoop snel op ommekeer,
de wind krachtig tegen.

Aangemoedigd langs de wegen:
"Houd toch goede moed!"
roept de mensenstoet,
gedragen door hun zegen.

Verregend kijk ik even om,
de weg verdwijnt in vergezicht,
zie niet meer waarvan ik kom.

Voor me zie 'k als een Gezicht,
de zon achter een wolkkolom.
Even is het stralend Licht.


zondag 29 maart 2015

Ingewikkeld

Het geloof is soms erg ingewikkeld. Iets dat ik de laatste tijd erg vaak ervaar, zowel in mijn eigen leven als in dat van mensen die ik bezoek. Of maken we het geloof zelf ingewikkeld?

We hebben als mensen de neiging echt alles te willen verklaren. Waarom is er lijden? Waarom ben ik ziek? Waarom sterven mensen? Hoe is de aarde ontstaan? Hoe vielen de muren van Jericho? Zijn er bewijzen dat het zo gebeurd is? En waar zou de ark van Noach zijn? Want als we die vinden, dan zouden we misschien wel een overtuigend bewijs hebben om in God te geloven. Ergens hebben we een enorme hang naar rationalisme, naar sluitend bewijs.

Geloven, zo staat in de Bijbel, is nu juist je vertrouwen stellen op hetgeen je niet kun zien. En toch willen we het liefst alles aantonen. Ooit hoorde ik een preek over Jona, waarbij een half uur van de drie kwartier gebruikt werd om aan te tonen dat een mens drie dagen in de buik van een walvis zou kunnen overleven. En na de preek dacht ik: "Oké, fijn te weten dat een mens zou kunnen overleven in de maag van een vis, maar wat voegt dat nu eigenlijk toe aan mijn geloof?" Datzelfde gevoel heb ik als het om creationisme gaat. Hoeveel voegt het aan mijn geloof toe als ik ga discussiëren over de hoeveelheid dagen/jaren waarin de aarde geschapen is? En als ik maar genoeg goochel met aardlagen en berekeningsmethoden en alle wetenschappelijke regels aan mijn laars lap, dat het dan wellicht mogelijk zou zijn dat die zeven dagen daadwerkelijk zeven dagen zouden zijn. En dan? Wat heb ik dan bereikt? Dat geloof en wetenschap niet uit dezelfde bronnen putten? Dat wist ik al...Ik ben immers geograaf en theoloog.

Ergens boeit het me helemaal niet. Net als al die bespiegelen over de aard van mijn ziek-zijn. Als ik mijn mede-christenen moet geloven heeft God zeker al twintig verschillende uitspraken gedaan over de achtergronden van mijn ziekte. En wat helpt het me verder? Niets. Behalve dat ik soms heel erg kriegelig word van mijn -overigens zeer gewaardeerde- broers en zussen.



Ingewikkeld. Mensen maken geloven erg ingewikkeld en ik snap ook erg goed dat heel veel mensen afhaken door al het gediscussieer, alle betweterigheid en alle uitspraken die namens God gedaan worden door christenen. Pas raakte ik in gesprek met een man -hij had het erg moeilijk-, die wilde weten hoe hij God kon toelaten in zijn leven. Hij verlangde naar God, maar de God die hij ooit op een blauwe maandag op de zondagsschool in zijn jeugd had leren kennen, daar kon hij niets mee. Moest hij creationist worden? Dat kon hij echt niet. Moest hij gedoopt worden? En moest dat dan door onderdompeling of besprenkeling? Moest hij naar de kerk? Mocht hij niet meer zelf nadenken en zijn wetenschappelijke achtergrond over boord zetten? Moest hij mensen gaan veroordelen? Moest hij homoseksuelen afwijzen? Al die dingen hadden de persoon afgehouden om in zijn leven op weg te gaan met God. Want die God, daar kon hij echt niet in geloven.  "Ik geloof", zei ik, "in een God die niet dwingt, maar verlangt naar je hart." En ik las het verhaal van de verloren zoon. De zoon die zonder voorwaarden in de armen van de Vader gesloten werd en ik vertelde over Jezus die zegt: "Kom tot mij allen die vermoeid en belast zijn en Ik geef je rust." (Matteüs 11:28). De enige voorwaarde is je hart. En we gaven ons samen in een eenvoudig gebed over aan Jezus om die alles omvattende rust te ontvangen. En de man huilde en huilde om Gods eenvoudige, liefdevolle aanraking. Ik huilde om het wonder van verzoening, vergeving en rust, dat God in mensen doet. Geen ingewikkelde formule met allerlei randvoorwaarden. Jezus. Je hart. Meer niet. Zo mooi!

Maken we het mensen soms niet ontzettend en onnodig moeilijk (voor anderen) om te geloven? Mogen we niet gewoon op Jezus wijzen en er op vertrouwen, en in geloven, dat als Jezus harten aanraakt mensen vanzelf wel anders in het leven gaan staan? En ons leven (voor)leven met de juiste hartsgesteldheid? En "moeten" we misschien verder afzien van commentaar over hoe en wat mensen verder precies wel of niet "moeten" geloven en doen? 

Het geloof is volgens mij in de basis tamelijk eenvoudig. Wij mensen maken het alleen erg voorwaardelijk en ingewikkeld. 

zaterdag 21 maart 2015

Ik ga slapen, ik ben moe


Ik ga slapen ik ben moe
Sluit mijn beide oogjes toe
Na een dag vol strijd en pijn
Verlang ik dichtbij U te zijn.

Zorg voor de arme kindren Heer
En herstel de zieken weer
Help wie niet herstellen gaan
Mens te zijn in Uwe Naam.


Doe mij dankbaar en gezond
Opstaan in de morgenstond
En als ik niet gezond zal zijn,
Een bevrijd en heel mens te zijn.

Ik word wakker, 'k ben nog moe,
Maar U lacht mij vriendelijk toe.
In de dag met pijn en zorgen
Bent U zelf mijn nieuwe morgen.


woensdag 11 maart 2015

Onaanraakbaar

Ik weet niet wie je bent. Je bent vuil. Je haar vervilt. 
Je eet soms uit de vuilnisbak. De restjes patat en saus die anderen niet meer hoeven.
Ik lach vaak naar je als ik je zie. Je kent me inmiddels wel. 
Soms staan je ogen mistig. Als of de wereld aan je voorbij trekt. 
Dan heb je gebruikt. Dan lach ik niet naar je. Zeg geen gedag.
Het heeft geen zin. Je ziet me niet. Je bent te ver weg. In een ander land. Niet hier.
Ik zou wel eens willen weten, waar je dan aan denkt.
Waar droom je van? Waar verlang je naar?
Soms geef ik je een appel of mijn lunch. Dan krijg ik een glimlach en een “thank you”.
Je spreekt geen Nederlands. Een conversatie dat lukt ons niet. 
Maar pas heb ik ontdekt, hoe ik met je kan praten.
Ik zei weer gedag. Je stak je hand naar me uit. En ik pakte die. 
Een vuile hand. Gewoon smerig eigenlijk.


En je begon te huilen. Je trok je hand weer weg en stamelde “sorry, sorry”, 
maar ik pakte je hand weer vast. Meer was er niet nodig. Het was een heilig moment.
De onaanraakbare was geen onaanraakbare meer. 
De onaanraakbare was weer mens. Je tranen raakte me.
Ik had je al vaak mijn lunch gegeven. Maar van eten word je geen mens.
Het neemt hooguit het hongergevoel weg. 
Maar aangeraakt worden, dat geeft je je menszijn terug.
Nee, ik ben geen held. Ik ben een heel gewoon mens. Net als jij.
Vanaf nu krijg je een “hallo”, mijn glimlach, mijn lunch en een hand. 
Wie weet hoor ik dan ook nog eens je naam.... 


zondag 1 maart 2015

Nachtgesprek (2)

Het was weer woensdagavond en ik was weer op de Royal Mission school en bedacht me om tien voor tien, de avond was nog niet afgelopen, dat ik een trein eerder ging nemen. Waarom? Geen idee. Het kwam gewoon in me op. Meestal ben ik niet zo impulsief, maar iets in me zei dat ik weg moest. Het perron in Veenendaal lag er verlaten bij. Niets bijzonders. Het was vast mijn verbeelding geweest. Ik haalde net de trein, stapte in een leeg treinstel, de deuren sloten en we vertrokken. Ik pakte mijn boek. Iets met "de kracht van gebed." Ik had mijn boek nog niet open of ik hoorde snelle voetstappen en plof, daar plofte mijn drugsverslaafde vriend bij me neer. "Ik dacht al dat u het was! Wat goed zeg, dat ik u zie!" Hij lachte vrolijk naar me. Ik zag aan zijn ogen dat hij al wat gebruikt had. Hij wachtte geen moment en zette meteen het gesprek voort waar we vorige keer gebleven waren. Het was duidelijk dat hij nagedacht had over ons gesprek. Of de Jezus van de Islam dezelfde was als de Jezus waarin ik geloofde. Wat ik van Moslims vond. Waarom ik dacht dat de Bijbel waar was. Nu zag hij mijn boek. Of ik ook in gebed en genezing geloofde? Ondertussen vroeg hij of ik het erg vond als hij cocaïne snoof of dat hij even uit mijn zicht moest gaan. Ik antwoordde dat ik het niet erg vond om bij te zijn, tenslotte zou hij anders achter mijn rug toch ook gebruiken,  maar dat ik het wel erg vond voor hem. Hij maakte er zijn lichaam mee kapot. Hij keek me verrast aan. Vond ik het niet erg dat hij cocaïne snoof waar ik bij was? Hij had dat antwoord duidelijk niet verwacht. En terwijl hij cocaïne snoof, praatten we over zijn verslaving, verval van zijn lichaam en toekomstverwachtingen. Plotseling vroeg hij, hoe het kon, dat ik hem niet veroordeelde. Ik had overduidelijk niets met zijn levensstijl, niets met drugs en criminaliteit, en toch praatte ik nog steeds met hem. Ik wilde zelfs in zijn aanwezigheid blijven als hij gebruikte. Ik was wel een rare vrouw. Zo iemand had hij nog nooit ontmoet. Ik moest glimlachen. Dit leek me het moment om Jezus weer eens intensief ter sprake te brengen. Ik vroeg hem of ik weer uit de Bijbel mocht lezen. Dat mocht. En zo lazen we dit keer van de overspelige vrouw. De Farizeeën willen haar stenigen, zoals de wet voorschrijft. Jezus zegt hen:  ‘Wie van jullie zonder zonde is, laat die als eerste een steen naar haar werpen.’  (Johannes 8:7). Ik legde het verhaal uit. Niemand staat zonder zonde voor God. Ik legde uit dat ik er niet was om te zeggen dat hij slecht was, maar om hem de liefde van de Here Jezus aan te bieden. Er is er maar een zonder zonde en dat is Jezus. Hij biedt ons Zijn liefde aan. Vergeving. Genade. Nieuw leven. Ik was er niet om hem te veroordelen, wie was ik tenslotte? Ook maar een mens met gebreken. Hij vond dit een geweldige tekst. Hij pakte zijn smartphone en vroeg om de tekst te citeren, zodat hij de tekst in zijn mobiel kon zetten. En zo zat ik een Bijbeltekst als een schooldictee te citeren aan mijn verslaafde vriend. Vrolijk riep hij uit: "Deze ga ik aan mijn vrienden vertellen!"

Te snel waren we weer op Utrecht. Hij keek me bij het verlaten van de trein aan en zei: "Eigenlijk bent u een soort vriend, maar wel een heel bijzondere. Zo één heb ik er nooit gehad. Misschien bent u wel mijn geweten dat me achtervolgt. Een engeltje dat op mijn schouder zit"  en voegde hij toe "wanneer reist u weer met de trein?" En zonder het antwoord af te wachten verdween hij in de massa. Op weg naar zijn vrienden en meer drugs. Ik bid sindsdien elke week voor hem en kijk op Utrecht CS altijd om me heen. Ik weet zijn naam. Ik geloof dat we elkaar nog een keer tegen gaan komen. Toeval geloof ik al lang niet meer in.