De afgelopen jaren zocht ik God vaak in Zijn grootheid. Dokters gaven me geen hoop op genezing. Ik werd "gedumpt" in de pijnkliniek. "Gedumpt", zo voelde het. Een kapot lichaam, dat niet gerepareerd kon worden. "U bent een hopeloos geval". Het idee dat ik met deze (toenemende) pijn en afnemende fysieke kracht misschien nog 40 jaar moest leven: ik kon het niet meer verdragen. God moest me helpen. Hij kon het tenslotte. Het lijkt geen verkeerde gedachte, maar het werd mijn eigen gevangenis. Het ontnam mijn adem, mijn levensruimte. Ik kon God alleen nog ontdekken in het imposante en overweldigende. Een wonder moest mijn redding worden. Ik kreeg het steeds benauwder. Wist tenslotte niet meer hoe ik moest ademen.
Toen kwam het moment dat ik besefte dat ik moest gaan leven. Dat ik opnieuw moest gaan leren ademhalen. Misschien wel heel letterlijk. Bewust worden dat ik leef. Dat ik me niet meer moest laten leiden door het grote en imposante, maar door het kleine. Het "kleine" dat de meeste mensen over het hoofd zien. Het wonder van het bestaan. Ademhalen. Ik leerde naar de stilte luisteren en daar God te vinden. "Silence is the language of God. All else is poor translation." zegt Rumi. Ja, de stilte is me heilig geworden. Daar komen Gods grootheid en onze kleinheid in balans.
Het slakje deed me beseffen dat ik weer leef. Dat ik weer kan ademen. Met volle teugen. Dat ik God kan ademen. Dat ik niets groots nodig heb om dichtbij God te zijn. Ik hoef slechts te ademen. In en uit te ademen. Te leven. Te weten dat ik besta. En dat "God is". Die prachtige naam van God: "Ik ben". Wat een heerlijke rust. Overweldigend.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten