maandag 18 mei 2015

Afscheid

Gebedsschriftje

Ik staar wat voor me uit. Voor me ligt mijn gebedsschriftje. Ik schrijf er gebedspunten in op, maar ook mooie Bijbelverzen, liederen, citaten uit preken, gebedsverhoringen.
Vandaag is het nog leeg.


Niet meer te genezen

Vanmorgen was ik bij een cliënt. Nog niet zo heel oud. Vijf maanden heb ik deze persoon bezocht. Van het moment van de diagnose “niet meer te genezen” tot het moment van afscheid vanmorgen. Naar het ziekenhuis wilde de persoon niet. En dus lag de persoon alleen in het huisje met ’s morgens en ’s avonds een bezoekje van thuiszorg. Ik zat vaak in het rommelige huisje aan het bed op mijn vaste stoel, die ik altijd eerst moest ontruimen. Om de week bezocht ik de persoon. In slechte weken iets vaker. Het hele levensverhaal werd me toevertrouwd. Alle angsten, zorgen. Pijn en schuld. Verdriet. Eenzaamheid. Een complex leven. Zonder God. Maar verlangend naar een God. Al in het eerste gesprek mocht ik God bij de persoon introduceren. Samen gingen we zoekend op weg. Er kwam verzoening met het verleden. Er kwam troost. We huilden vele tranen. We. Ja, ik hield het soms ook niet droog. God was er zo voelbaar aanwezig. Elk woord uit de Bijbel, elk gebed, elk lied vulde de leegte die het leven had gevormd. Het was een eerlijk, oprecht zoeken. Niet gekleurd door kerkmuren of tradities. Een openheid en een verlangen die mij zelf ook opnieuw naar God lieten kijken. Met nieuwe ogen. Vragen die zo uit het hart kwamen. Twijfelend en zoekend gaven we ons over aan het mysterie van het geloof. Ik herinner me een ochtend dat we samen het verhaal van Jezus in de storm lazen. En na het verhaal luisterden we samen naar de wind die om het huisje blies. We keken uit het raam naar de bomen die scheef stonden in de stramme voorjaarswind. En we wisten, we vergaan niet. We hebben Jezus aan boord. Het was een heilige stilte.
We baden samen. We vertrouwden alle vragen toe aan God. En o ja, Hij antwoordde. Vaak op bijzondere wijze. 



Lied

En vanmorgen. We baden nog een keer. Ik zegende de persoon. We omhelsden elkaar voor een laatste keer en zongen: 

"Leg Heer uw stille dauw van rust
op onze duisternis.
Neem van ons hart de vrees, de lust,
en maak ons innerlijk bewust
hoe schoon uw vrede is."

Een lied dat ons beide de tranen over de wangen liet stromen. Dwars door het duister heen, door de angst voor het naderend sterven, klonk Jezus shalom. 

Afscheid

Nu is het niet meer aan mij. Vandaag, morgen of overmorgen zal ik per mail of telefoon een bevestiging ontvangen: Persoon x is overleden. Ja, dat is mijn werk. Mensen aan de deur van het Vaderhuis brengen. En dan moet ik afscheid nemen. 


Ik pak mijn pen. Nog één keer schrijf ik de naam van persoon X in mijn gebedsschriftje en schrijf de woorden van dat prachtige gezang 463 erbij: "Heer, maak ons innerlijke bewust hoe schoon Uw vrede is.” 



maandag 11 mei 2015

Geloven als een kind


Wat ons betreft, kun je niet vroeg genoeg beginnen met geloofsoverdracht. Onze oudste ging in zijn maxi-cosi of kinderwagen al mee naar de kerk, bij gebrek aan kinderoppas in de kerk in Duitsland waar we toen woonden. En als peuter ging hij daarna ook gewoon mee. Natuurlijk leverde dat leuke uitspraken op. De pastoor noemde hij graag “de clown” en hij verkondigde bij het zien van de pastoor ook wel eens dat hij Jezus zag.

Gebed beviel hem prima als peuter. ‘ s Avonds voor het slapen gaan was dat namelijk ideaal om tijd te rekken. Nadat je gezongen had “T. gaat slapen, T. is moe….”, kwam “E. gaat slapen, E. is moe (zijn zusje)” en daarna volgde hetzelfde liedje met achtereenvolgens mama en papa, de opa en oma’s, zijn tante en oom en daarna moest hij altijd even verzinnen, maar kwamen vervolgens nog al zijn vriendjes, de boer en de boerin om de hoek en zelfs de koeien werden niet vergeten (al weigerden papa en mama hardnekkig om voor koeien, poesjes en ander gedierte te zingen.)

Anderzijds zag zoon bidden ook als een soort wondermiddel. Als zijn zusje zich een keer verslikte aan tafel, riep hij prompt: “ Even voor E. bidden.” Hij vouwde vroom zijn handen, sloot zijn ogen. Even was hij stil en dan volgde “amen” en als of er niets gebeurd was, at hij verder.

Bidden is ook iets serieus. Na het eten zongen we vaak “Wij danken U voor dagelijks brood, kracht en gezondheid Heer.” En als we allang “ amen” gezongen hadden, was zoon nog bij regel één: Wij danken U voor dagelijks brood, melk, chocopasta, kaas, thee, druiven , appels, pruimen….



Maar er is een dag die wat mij betreft de meest memorabele is als het over geloofsopvoeding gaat. Zoals elke week toen we in Duitsland woonden, ging ik met mijn beide kinderen (toen twee en nul jaar) wandelen op de landerijen van het klooster bij ons in de buurt. Zoon was vrolijk op de trappen voor de grote kloosterkerk aan het spelen, toen er een monnik langskwam. Zoon riep  deze man een vrolijk “hallo” toe, waarop de monnik hem een hand toe stak en een aai over zijn bol gaf. Zoon, geïnspireerd door de katholieke vredesgroet, waarbij iedereen in de kerk die in je buurt zit een hand krijgt en “de vrede van Christus “ toegewenst wordt, keek het kerkplein eens rond en zag iets verder op een paar groepen mensen staan, een stuk of vijftig in totaal, voornamelijk Afrikanen, een paar Aziaten en onder hen een heleboel monniken, allemaal mannen, die waarschijnlijk een retraite hadden in het klooster of hun medebroeders bezochten. Zoon, met zijn kleine beentjes en engelenblonde krullen, stiefelde op zijn gemakje op hen af en begon doodleuk alle mannen één voor één een hand te geven met daarbij de memorabele woorden “Even de vrede brengen”. De mannen vonden het prachtig. Ze gaven hem een hand, een aai en sommigen tilden hem op en gaven zelfs een kus. “De vrede zij met je!”

Tja, wie niet gelooft als een kind…..

zaterdag 9 mei 2015

Konijnenpootsokjes

Een verhaal uit de tijd dat we twee kinderen hadden. De jongste was toen een half jaar, de oudste nog geen twee-en-een-half. Ik wist nog niet hoe het zou worden toen een jaartje later er nog een derde bij kwam....:-) Geniet van een verhaal uit "de oude doos"


Het is rond half twee 's nachts. Mijn man en ik worden gewekt door een erbarmelijk huilen. Mijn man is het eerst bij zijn positieven en snelt naar ons zoontje van twee. Ik hoor tussen zoons snikken door iets over een konijn in bed. Ik hoor gestommel. Ze zijn blijkbaar de kamer aan het inspecteren. Zoon geeft snikkend aanwijzingen. "Nee, niet daar." "Nee, niet onder het bed. Daar!" Mijn man doet nu het licht aan. Het zoeken naar konijnen gaat voort. Zoon wordt weer rustig. Manlief gaat naar de wc. Als hij op de wc zit, begint het gegil weer. Nu snel ik naar zoon toe, voordat onze baby ook wakker wordt van het gegil en er voorlopig geen terugkeer naar mijn bed mogelijk is. Zoon is in alle staten. Tussen het snikken door probeer ik, halfslapend, te begrijpen wat het probleem is. Het schijnt dat er in zijn kamer konijnenpoten of pootsokken of sokkonijnen gesignaleerd zijn. Maar waar? Ik haal zoon uit zijn bed. We doen het licht aan. Hij is ontroostbaar. Zitten ze onder het bed? "Nee, daar!" Hij wijst in zijn bed. Onder de deken? "Nee, daaronder!" Onder de overtrek? "Nee, daaronder!" Enfin, we halen het hele bed af. Kussen, overtrek, plasmat, molton. Eindelijk wil zoon zijn bed weer in, maar direct begint hij weer te huilen. Zal ik dan zingen? Ja. Ik zing van "Jezus is de goede Herder". Zijn favoriet. Halverwege onderbreekt hij me. "Je moet blazen, mama!" Blazen? Een beetje verstoord blaas ik, zo hard als ik kan om twee uur 's nachts. En wat zegt zoon? "Zo, weg!" Hij draait zich om en slaapt verder.


Een beetje verdwaasd keer ik terug in bed. Mijn man vraagt wat de toverspreuk was. "Blazen", antwoord ik. "Blazen? Aha...", antwoordt mijn man slaperig. "Maar wat zat er nu eigenlijk in zijn bed?", vraag ik. "Konijnenpootsokjes", antwoordt mijn man. "Aha", antwoord ik. En na deze volkomen normale conversatie om twee uur 's nachts genieten we verder van onze nachtrust.