Puur uit interesse vroeg ik een van de kinderen naar de verdeling man-vrouw in de nieuwe klas. “Dat is toch helemaal niet nodig om te weten? Wat maakt dat nu uit?”, kreeg ik als antwoord. En natuurlijk was dat waar. Maar ik kreeg uiteindelijk toch antwoord op mijn vraag. “Twee en een halve jongen en verder meiden.” Ik viel even stil. “Waar komt die half vandaan?” “Een demiboy”, zei kind alsof het de normaalste zaak van de wereld was. Hoewel mijn vocabulaire de laatste jaren flink is uitgebreid, was deze term nog niet bij me doorgedrongen. “Het is een vorm van non-binair zijn, waarbij je je meer man voelt, maar niet helemaal man.”
Moet dit nu?
Ik kan me voorstellen dat je op dit punt in mijn blog de weg al bent kwijtgeraakt en je je afvraagt waar al deze termen nu voor nodig zijn. Is dit hip? Een trend? Vroeger was dit niet zo, dus… Moet dit nu? Een paar van mijn gedachten hierover op een rijtje.
Dat er vroeger geen termen voor waren, betekent niet dat het vroeger niet bestond. Natuurlijk waren er jongens die zich geen jongen voelden, had je “jongensachtige meiden” en mensen die je niet zo duidelijk in een hokje kon plaatsen. Alleen dachten we allemaal strikt in vrouw en man, de kerk voorop, cisgender. En we gingen ervan uit dat je heteroseksueel was. De samenleving was en is heteronormatief en de kerk nog veel sterker. Of zoals een van in kinderen het zo mooi zei: “Waarom gaat iedereen in de kerk ervan uit dat je hetero bent? En moet je het uitleggen als je een andere oriĆ«ntatie hebt? Hetero’s hoeven dat toch ook niet uit te leggen? Waarom zou je moeten verantwoorden als je niet hetero bent? Als mensen nu eens niet meteen denken dat je hetero bent…”
Waarom al die namen?
Maar als mensen niet in een hokje gestopt willen worden, waarom dan al die namen? Een naam geeft je bestaansrecht. Een naam geeft erkenning. Een naam zorgt dat je niet meer alleen bent in je worstelingen. Er zijn er meer zoals jij. Een naam schept ruimte. Het maakt zichtbaar wie je bent. En eigenlijk zou je hopen dat de naam Mens genoeg is, maar zolang we denken vanuit een cisgender en heteronormatief oogpunt, zijn er begrippen nodig om anderen ook zichtbaar te maken. Zichtbaar te maken dat geaardheid en gender geen zwart-wit begrippen zijn.
Een van mijn kinderen vroeg me samen de Netflix serie Heartstopper te kijken. Een lieve, vrolijke en aangrijpende serie over een stel queer-tieners. Charlie, die homo is en gepest wordt. Nick, die verliefd wordt op Charlie en uit de kast komt als biseksueel. We zien zijn worstelingen en ook die van zijn omgeving. Dan is er nog Elle, een transmeisje . In seizoen twee worden we ook nog onderwezen over aseksualiteit en men fluistert dat in het derde seizoen er een non-binair personage komt. Een serie die je vanuit een ander perspectief naar de wereld laat kijken. Schrijnend om de pijn van de worstelingen, het pesten en alle psychische problemen die ontstaan door het niet geaccepteerd worden in beeld te zien.
Recht van spreken?
Nu begeef ik me, met dit blog een beetje op glad ijs, want zelf vind ik dat ik geen recht van spreken heb. Dat is nu juist het probleem. Dat zoveel mensen (in de kerk) , die zelf cisgender en hetero zijn meningen formuleren over deze thema’s, liefst laten ze God daarbij ook nog spreken, een mannelijke, hetero God. Zouden we niet beter stil kunnen zijn en gewoon kunnen luisteren? Horen hoe het is als je geen ruimte ervaart? Als je oordeel ervaart? Als je worstelt met wie je bent? Worstelt of je er mag zijn?
Even omdenken
En dan nog iets over Jezus. Seksualiteit, gender, dat waren geen thema’s waar Hij ons over onderwees. Wel leven vanuit de verwelkomende, uitnodigende liefde die de Vader voor een ieder van ons tentoonspreidt. Leven zonder een oordeel. De mens zien als mens. En bij jezelf te raden gaan, waar je tekortschiet in barmhartigheid en liefde. Zien waar een oordeel op de loer ligt.
Dat brengt me terug bij de vraag waarmee ik begon. Moet dit nu, al die termen? Dat is weer een typische gedachte van wie het niet raakt en aangaat. Draai het om. Hebben we oog voor al deze mensen voor wie gender en seksuele geaardheid een belangrijk thema vormen in hun leven, omdat ze niet aan “onze standaard” voldoen en zich niet gezien voelen? Zouden we hen zien als ze zichzelf geen naam gaven? Zouden we hen erkennen, herkennen? Zouden we (ik, de kerk, de samenleving) bij onszelf herkennen en erkennen dat we altijd maar (eerst) vanuit ons heteroseksuele, cisgender oogpunt de wereld inkijken? En is dat niet precies wat Jezus steeds weer doet in zijn onderwijs: ons tot omdenken aanzetten?
Kan het wat inclusiever?
Zondag in de dienst maakte ik me er weer "schuldig" aan. Ik gebruikte in mijn Bijbeluitleg “broeders en zusters”. Mijn kind wees me er nog even op na de dienst. “Mam, je deed het weer!” En het was waar. Ik had door “verwanten”, “familie” of iets in die richting te gebruiken, de zin anders kunnen formuleren. Onzin? Nee. We hebben vaak zelf niet door hoe makkelijk we mensen buitensluiten met onze woorden. Ik voel me gezegend dat ik een kind heb dat me daar op wijst. Dat me helpt mijn taal inclusiever te maken. Dat met mij gelooft in Jezus’ boodschap van inclusiviteit. Op te komen voor wie anderen niet kunnen zien, niet willen zien of moedwillig buitensluiten.
Het is nodig!
Met een schok las ik deze week op Facebook een bericht over een regenboogzebrapad, dat zo vaak beklad was en schoongemaakt moest worden, dat de kleuren vervaagd waren en het opnieuw geverfd moest worden. Onder het bericht stonden ruim 800 reacties. Ik heb ze niet allemaal gelezen, maar ik schat dat er zo’n 80 procent onaardige reacties stonden. Ik denk zo’n 10 procent hatelijk en zelfs met dreigingen. Daarom is het dus nodig dat we hierover spreken. In ons gezin, in de samenleving, in de kerk.